[Afgrijzen]
AFGRIJZEN, de onbepaalde wijs van het verouderde werkw. afgrijzen, zelfstandig gebruikt, onz., des afgrijzens, of van het afgrijzen; zonder meerv.. Afschrik: een afgrijzen van iets hebben, iets verfoeijen. Hooft gebruikt het nog als een werkwoord: het dier om aftegrijsen.