Nederduitsch taalkundig woordenboek. A. B, C, D(1799-1801)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 133] [p. 133] [Afgreppelen] AFGREPPELEN, bedr. w., gelijkvl. Van het scheidb. voorz. af en greppelen: ik greppelde af, heb afgegreppeld. Met greppels afscheiden: het weiland van het hooiland afgreppelen. Vorige Volgende