[Afdrukken]
AFDRUKKEN, bedr. w., gelijkvl. Van het scheidb. voorz. af en drukken: ik drukte af, heb afgedrukt. Door drukken nabootsen, of afbeelden: een zegel in was afdrukken, - een boek, een blad afdrukken. Ten einde drukken: het blad is nog niet afgedrukt. Door veel drukken verslijten: die letters zijn - die plaat is afgedrukt.