Nederduitsch taalkundig woordenboek. A. B, C, D(1799-1801)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 119] [p. 119] [Afdruk] AFDRUK, z.n., m., des afdruks, of van den afdruk; meerv. afdrukken. Het afdrukken: na den afdruk van het eerste blad. Afdruksel: er zijn slechts weinige afdrukken van dat boek - van die plaat; - eenen afdruk in was maken. Vorige Volgende