Nederduitsch taalkundig woordenboek. A. B, C, D
(1799-1801)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 106]
| |
De grootste en sterkste onder de roofvogels, die eene snelle vlugt heeft, en zich hooger dan alle andere vogelen in de lucht verheft; waarom hij reeds in de oudste tijden den naam van koning der vogelen droeg. Oud geworden zijnde plukt hij zijne vederen uit, en bekomt nieuwe vederen, waardoor hij als verjongd wordt; eene bijzonderheid, van welke reeds de oudste oostersche Dichters gebruik gemaakt hebben. Zie arend. Adelaar is zamengesteld uit adel, voor edel, en aar, bij Wachter. ar, arn, bij Scherz. ar, are, zijnde de algemeene benaming van groote roofvogelen, en bijzonderlijk die der arenden; zoodat adelaar dan zoo veel is, als edele roofvogel, edele arend; dewijl hij de edele, de voornaamste, de koning onder de roofvogelen is. |
|