[Adel]
ADEL, z.n., m., des adels, of van den adel; zonder meerv. In tegenoverstelling van den burgerlijken stand: hij is van adel, - uit den roomschen adel gesproten. Vond. Figuurlijk, voor waarde en verhevenheid van geest: de adel der ziel is meer waardig, dan alle adel des geslachts. Ook voor personen, die de adelijke waardigheid bezitten, - edelen: de gansche adel was genoodigd.
Ons adel heeft veel overeenkomst met het goth. adall, beteekenende voornaam, voortreflijk.