[Achtervoegen]
ACHTERVOEGEN, bedr. w., gelijkvl. Van het scheidb. voorz. achter en voegen: ik voegde achter, heb achtergevoegd. Achterplaatsen, achterzetten: het eene achter het andere voegen - ik zal er nog iets achtervoegen. In onderscheiding van voorvoegen.