[Achterste]
ACHTERSTE, bijv. naamw., zijnde de overtreffende trap, welke alleen nog in gebruik is. De achterste (de laatste) man in het gelid, in tegenoverstelling van den voorsten.
Dat dit achterste een overtreffende trap is, blijkt duidlijk genoeg uit den uitgang st, ste; maar welke nu de stellende en vergelijkende trappen hiervan zijn, of geweest zijn, is niet zoo klaar.
Uit de uiterlijke gedaante van het woord achter zoude men kunnen opmaken, dat dit de vergelijkende trap zij, als uitgaande op er; doch het tegendeel hiervan blijkt daaruit, dat dit er in andere bijwoorden, bij den overtreffenden trap wegvalt, als schoon, schooner, schoonst, groot, grooter, grootst enz., terwijl het in het woord achterste blijft.
Of achter, als bijvoeglijk, zonder eenen vergelijkenden trap, bij ons, in gebruik geweest zij, (even als hinter, bij de Duitschen, nog gebezigd wordt) kan ik niet bepalen. Liefst zoude ik het daarvoor houden, dat van het bijwoord achter, met toevoeging van st, een bijvoegl. naamw., alleen met den overtreffenden trap, gevormd is; even als van de bijwoorden onder, voor, boven, beneden, de onderste, de voorste, de bovenste, de benedenste.
Van dit bijvoegl. achterste is het zelfstandige naamw. achterste gemaakt, van het achterste; meerv. de achtersten. De aars, de billen: iemand zijn achterste toekeeren.