[Achterdocht]
ACHTERDOCHT, z.n., v., der, of van de achterdocht; zonder meerv. Van achterdenken. Een ongunstig, op geene zekerheid rustend gevoelen van iemands gezindheden. - Argwaan, kwaad vermoeden: achterdocht omtrent iemand hebben, verwekken - zijn goed voorkomen benam mij alle achterdocht.