Nederduitsch taalkundig woordenboek. A. B, C, D(1799-1801)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 95] [p. 95] [Achterdeur] ACHTERDEUR, z.n., v., der achterdeur, of van de achterdeur; meerv. achterdeuren. Het tegengestelde van voordeur. Overdragtiglijk, voor uitvlugt: hij houdt altijd eene achterdeur open. Vorige Volgende