Nederduitsch taalkundig woordenboek. A. B, C, D
(1799-1801)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 93]
| |
acht, voor achting, en baar. Achting, aanzien hebbend, achting verdienend: de achtbare Raad - hij is een achtbaar man. Het woord achtbaar komt, in oude geschriften, ook nog in eenen anderen zin voor; b.v., achtbare wonden, d.i., zulke wonden, die, wegens hare grootte en diepte, acht, of aandacht en opmerking verdienen. Zie baar. |
|