en o! verkwistender is, dan de verliefde: ach, zult gij het dan nimmer gelooven, hoe teederlijk ik u beminne! 8. Van klagt: ach, wat ben ik moede! 9. Van verlangen: ach, wilde de hemel, dat ik nog eens in mijn Vaderland terugkeerde! 10. Van goedkeuring, welgevallen: ach, dat is schoon! 11. Van verwondering: ach, welk een voortreflijk mensch is hij! 12. Eindelijk wordt dit woordje ook bij minder sterke aandoeningen en gewaarwordingen gebruikt, om aanteduiden, dat het hart daaraan echter zijn aandeel heeft: ik heb u veel te zeggen, ach! zeer veel! Zie, over het verdere gebruik van dit tusschenwerpsel, Inleiding, bl. 193 env.
Dit ach is een zeer oud tusschenwerpsel, dat zijne geboorte, naar allen schijn, aan de natuur zelve verschuldigd is, als zijnde het geluid, dat de, van eene beangstigde borst uitgestooten, adem veroorzaakt; en daarom is het zich ook, even als dit, onder alle hemelstreken, en in alle talen, gelijk. De Hebreen zuchten אָח en אֲהָח, de Grieken ἄ, ἄ, en ἄι, ἄι, de Latijnen aha, ah, de Perzen ah.