Nederduitsch taalkundig woordenboek. A. B, C, D(1799-1801)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Abebord] ABEBORD, z.n., o., des abebords, of van het abebord; meerv. abeborden. Van abe en bord. Het verkleinende woord is abebordje. Vorige Volgende