Nederduitsch taalkundig woordenboek. A. B, C, D(1799-1801)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Aartshertog] AARTSHERTOG, z.n., m., des aartshertogs, of van den aartshertog; meerv. aartshertogen. De voornaamste hertog. In het vrouwl. geslacht: aartshertogin. Vorige Volgende