[Aartsengel]
AARTSENGEL, z.n., m., des aartsengels, of van den aartsengel; meerv. aartsengelen. De voornaamste onder de Engelen. Notkerus noemt de aartsengelen nog Furstpotin, Metpotin (magtboden); en dit is een bewijs, dat, ten zijnen tijde, het gr. archi nog niet overgenomen was.