[Aardbodem]
AARDBODEM, z.n., m., des aardbodems; of van den aardbodem; zonder meerv. Van aarde, en bodem. De oppervlakte van den aardbol: iemand op den aardbodem werpen. Somwijle ook voor de gansche aarde, het aardrijk: de staatsregeringen van den aardbodem. Hooft.