Nederduitsch taalkundig woordenboek. A. B, C, D
(1799-1801)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 78]
| |
ziens waardig. - Opzigt: ten aanzien zijner werkzaamheid. - Uiterlijke gestalte, eigenlijk: het uiterlijke aanzien maakt geenen geleerden uit - ik ken hem van aanzien. Tegenwoordigheid: in zijn aanzien - in het aanzien van den dood. Figuurlijk: de zaak heeft nu een gansch ander aanzien gekregen. Aanzien, voor gezag, achting, wordt aan hen toegeschreven, die door eenige deugd, of waardigheid, de oogen van anderen tot zich trekken: in groot aanzien staan - hij is een man van groot aanzien - het volk heeft hem in groot aanzien geplaatst. In het angels. ansijne, in het frank. anasiht. |
|