Nederduitsch taalkundig woordenboek. A. B, C, D
(1799-1801)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 74]
| |
voorz. aan, dat eene zamenkoppeling aanduidt, en werken: ik werkte aan, heb aangewerkt. Door werken met iets anders verbinden: dat hout is te kort, men moet er nog een stuk aanwerken. |
|