[Aanwakkeren]
AANWAKKEREN, bedr. en onz. w., gelijkvl. Van het scheidb. voorz. aan, dat den zin versterkt, en wakkeren: ik wakkerde aan, heb en ben aangewakkerd.
Bedrijvend, voor aanmoedigen: het vooruitzigt op een goed gevolg zijner onderneming wakkerde hem hiertoe aan.
Onzijdig, met het hulpw. zijn, voor sterker worden: de wind is aangewakkerd, opgestoken.