[Aantokkelen]
AANTOKKELEN, bedr. w., gelijkvl. Van het scheidb. voorz. aan, en tokkelen, voordd. w. Van tokken: ik tokkelde aan, heb aangetokkeld. Gedurig aanraken. Doorgaands wordt het in eene ruimere beteekenis genomen, voor aanzetten, aandrijven: zijne geldgierigheid tokkelt hem dikwerf tot knevelarij aan.