Nederduitsch taalkundig woordenboek. A. B, C, D(1799-1801)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Aantijger] AANTIJGER, z.n., m., des aantijgers, of van den [pagina 65] [p. 65] aantijger; meerv. aantijgers. Van aantijgen. Zie er. Vorige Volgende