[Aantal]
AANTAL, z.n., o., des aantals, of van het aantal; zonder meerv. Van het voorz. aan, dat den nadruk aan het woord geeft, en tal, getal. Eene zekere meenigte: een aantal troepen, eene onbepaalde meenigte. Er is reeds een goed aantal kooplieden op de beurs.
Het woord getal duidt alleenlijk aan, dat meer dan een ding bedoeld wordt; maar het woord aantal heeft betrekking op zekere meenigte. Voor, onder het aantal der wijzen gerekend - onder het aantal der Goden geplaatst wor-