[Aanroeren]
AANROEREN, bedr. w., gelijkvl. Van het scheidb. voorz. aan en roeren: ik roerde aan, heb aangeroerd. Iets met de hand, of met den vinger, aanroeren. Voor aanhalen, melden: hij roerde die zaak, slechts van ter zijde, aan. Schrijvers, die, in 't voorbijgaan, iets van onze zaken aangeroerd hebben. Wagenaar.