[Aanridsgeld]
AANRIDSGELD, z.n., onz., des aanridsgelds, of van het aanridsgeld; meerv. aanridsgelden. Van aanrid, en geld. Oorspronglijk beteekent dit woord het geld, dat aan de Ruiters, bij hunne aanneming, gegeven werd. Naderhand heeft men het ook ten aanzien van het voetvolk gebezigd; en thands is het gebruiklijk, in den zin van geld, waardoor men tot den krijgsdienst aangeridsd en bewogen wordt.