[Aanrekenen]
AANREKENEN, bedr. w., gelijkvl. Van het scheidb. voorz. aan en rekenen: ik rekende aan, heb aangerekend. Eigenlijk op iemands rekening stellen: men heeft mij te veel aangerekend. Figuurlijk, voor toeeigenen: iemand iets als eene weldaad, of tot eene weldaad, aanrekenen. Voor uitleggen: velen rekenen den mensch zijne neiging tot verandering als eene volmaaktheid aan.