[Aanpunten]
AANPUNTEN, bedr. w., gelijkvl. Van het scheidb. voorz. aan, dat een langzaam toenemen aanduidt, en punten, van punt: ik puntte aan, heb aangepunt. Eene punt aan iets maken: een mes aanpunten. In gemeene spreektaal gebruikt men iemand aanpunten, figuurlijk, voor iemand in eene woordenwisseling, of eenen woordenstrijd, inwikkelen: zoo dra ik hem ontmoet, zal ik hem aanpunten.