[Aannaaijen]
AANNAAIJEN, bedr. w., gelijkvl. Van het scheidb. voorz. aan, eene zamenkoppeling en vereeniging aanduidende, en naaijen: ik naaide aan, heb aangenaaid. Door naaijen, of door middel van eene naad, aan iets vastmaken: eene mouw aan eenen rok naaijen. - Gij zult mij geene ooren aannaaijen, spreekw. voor misleiden, bedriegen.