[Aankwispelen]
AANKWISPELEN, onz. w., gelijkvl., met het hulpw. hebben. Van het scheidb. voorz. aan, (tot, naar) en kwispelen, van kwispel, dat oudtijds eenen staart beteekende: ik kwispelde aan, heb aangekwispeld. Aankwispelen is, eigenlijk, zekere beweging met den staart maken, het welk sommigen beesten, en voornaamlijk den honden eigen is, tot een bewijs van vriendschap en vleijerij. Zie kwispelen, kwispelstaarten.