[Aankweeken]
AANKWEEKEN, bedr. w., gelijkvl. Van het scheidb. voorz. aan, dat den zin versterkt, en kweeken, met zorg en vlijt kweeken, opkweeken: ik kweekte aan, heb aangekweekt. Jonge planten en boomen aankweeken; die pruimenboomen heb ik zelf aangekweekt. In eene ruimere beteekenis: goede neigingen aankweeken.