Nederduitsch taalkundig woordenboek. A. B, C, D(1799-1801)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Aangever] AANGEVER, z.n., m., des aangevers, of van den aangever; meerv. aangevers. Van aangeven. Zie er. Vorige Volgende