[Aangeven]
AANGEVEN, bedr. werkw., ongelijkvl. Van het scheidb. voorz. aan en geven: ik gaf aan, heb aangegeven. Iets aangeven, voor overgeven, toereiken: geef mij dat boek eens aan. Voor opheffen: den toon aangeven. Voor aanmelden, ter verkrijging van eenig deel aan iets: ik heb mij bij het zanggezelschap aangegeven. Voor aanmelden, ter betaling van gewone lasten: ik geef twee ankers wijn, en drie tonnen boter, aan. Voor bij den Regter aanklagen: ik heb den moordenaar aangegeven.