Nederduitsch taalkundig woordenboek. A. B, C, D(1799-1801)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 12] [p. 12] [Aanblazer] AANBLAZER, z.n., m., des aanblazers, of van den aanblazer; meerv. aanblazers. Van aanblazen. Zie er. Vorige Volgende