Nederduitsch taalkundig woordenboek. A. B, C, D(1799-1801)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 11] [p. 11] [Aanbidlijkheid] AANBIDLIJKHEID, z.n., v., der, of van de aanbidlijkheid; meerv. aanbidlijkheden. Van aanbidlijk. Zie heid. Vorige Volgende