[Aanbidlijk]
AANBIDLIJK, bijv. n., en bijw. Aanbidlijker, aanbidlijkst. Het beteekent hetzelfde als aanbiddenswaardig; b.v. God alleen is aanbidlijk. Ook wordt het in den zin van uitmuntend, uitstekend gebruikt: eene aanbidlijke schoonheid. Bij andere bijvoeglijke naamwoorden gevoegd, wordt het als een bijwoord gebezigd, b.v. zij is aanbidlijk schoon, enz. Zie lijk.