wanneer het de grens der handeling aanduidt; b.v. de vijand drong tot aan de poort der stad door - tot aan den mond in het water, tot aan het einde der wereld gaan.
Ook wordt aan als een bijwoord gebruikt, wanneer het bij van, boven, onder, of neven staat; b.v. van kindsbeen aan - van stonden aan - boven aan zitten - onder aan staan - neven aan wonen.
Men vindt ook van af aan, b.v. van den beginne af aan - van nu af aan, enz.; maar dit geeft, veelal, eene afzigtigheid. Men zegt en schrijft, derhalve, beter, van den beginne aan, enz.
Bij de gebiedende wijs van werkwoorden geplaatst, wordt het gebruikt, in den zin van voord, haastig; b.v. kom aan - loopt, schrijft wat aan enz.
Achter een werkwoord gevoegd, drukt het de mooglijkheid eener zaak uit, als: is er nog helpen aan? - daar is geen doen aan, enz.
Met andere woorden zamengevoegd, heeft aan onderscheidene beteekenissen, als die van den oorsprong en het begin eener zaak; b.v. aanvang, aanheffen, aanheer, (grootvader) aanvrouw, (grootmoeder) welke twee laatste woorden verouderd zijn: - die van zamenkoppeling en vereeniging; als aanbinden, aanhechten, aanlijmen, aanmaken, aannagelen, aangeboren, aanhang; - die van versterking en nadruk; b.v. aanlokken, aanregten, aantoonen, aanhouden, aangenaam; - die van eene beweging naar eene plaats; als aanloopen, aanblikken, aanbidden, aanlagchen, aanbassen, aanroepen, aanblazen; - die van eene beweging in eene plaats; als aantreffen, aanbranden, aanteekenen; - die van een langzaam toenemen; als aanzweeven, aanslappen, aanwinnen, enz. En eindelijk komt het voor, in de beteekenis van zekere hoedanigheid; als aanstaan, d.i. behagen.
Voor een werkwoord gevoegd, en aan hetzelve vast gemaakt, is het een scheidbaar voorzetsel, en wordt het, als zoodanig, door de Dichters veel gebezigd; als aanlonken, aanjuichen enz.; waarvoor het gemeene gebruik toelonken, toeknikken, toejuichen zegt. Sommigen zijn hierin te ver gegaan, en hebben, zelfs, aanschreeuwen, aanweenen, enz. geschreven.