[Aalmoes]
AALMOES, z.n., v., der, of van de aalmoes; meerv. aalmoezen. Eene vrijwillige gift aan behoeftigen. Dit woord beteekende, oulings, ook eene broodtafel, welke, de maaltijd geeindigd zijnde, den armen toegediend, en, als eene vrijwillige gift, geschonken werd. Van hier werd het ook voor een tafelbord (bij Kiliaan broodtailloor) gebezigd. Het is van griekschen oorsprong, ἐλεημοσυνη. In het latijn heet het eleemosyna.