Nederduitsch taalkundig woordenboek. A. B, C, D(1799-1801)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 5] [p. 5] [Aalkaar] AALKAAR, z.n., v., der, of van de aalkaar; meerv. aalkaren. Van aal en kaar. Vorige Volgende