[A]
A, was, oudtijds, het bepalende lidwoord voor een zelfstandig naamwoord; en men zeide a man, voor een man. In zamenstelling werd het als een beroovend voorzetsel gebezigd, waarvoor wij thands on gebruiken. Men schreef amagtig, voor onmagtig, - awijs, voor onwijs, - awaard, voor onwaard.