| |
| |
| |
Voorberigt.
Men heeft dikwerf aangemerkt, dat de spelling van onze taal, schoon zij in rijkheid, vloeijendheid en luister, voor geene taal van Europa behoeft te wijken, op zeer losse gronden staat; terwijl, bijna, elke schrijver zijne eigene bijzondere taalregels volgt, en zich vergenoegt met zich daarin gelijk te blijven.
Het verdient opmerking, dat men de verwarring in de nederduitsche spelling van dien tijd af moet berekenen, dat velen zich toegelegd hebben, om de oude en regelmatige wijs van spellen veranderingen te doen aannemen, welken zij meenden verbeteringen te mogen noemen. Men schoof orde, gebruik en regelmaat genoegzaam geheel ter zijde, en stelde in derzelver plaats willekeurige regels, die geenen anderen grond hadden, dan de uitspraak van deze of gene landstreken, of de zucht om bijzonder te wezen, en zekere, gelijk men het noemde, kieschheden in de taal te brengen.
Om deze verwarring wegtenemen, en de spelling van onze taal op goede regelmatige gronden te vestigen, hebben geleerde Taaloefenaars zich, om strijd, beijverd. Getuigen hiervan zijn de werken, onder de titels: Idea gramm. linguae belgicae - Aenlei-
| |
| |
ding tot de kennis van het verhevene deel der nederduitsche sprake, door L. ten Kate - Oude en nieuwe taal- en dichtk. Bijdragen - Proeve van oudh. taal- en dichtkunde, onder de spreuk: dulces ante omnia Musae - Proeve van taal- en dichtkunde van B. Huydecoper, uitgegeven door Fr. van Lelyveld en N. Hinlopen, en anderen.
Dan, ter bereiking van dit heilzame oogmerk was de oprigting van de Maatschappij der nederlandsche letterkunde, te Leide, in de daad, het geschiktste middel, zijnde eene verzameling van mannen, die zich in het vak der nederduitsche letterkunde niet weinig beroemd gemaakt hadden. En van derzelver vlijt, welke ons reeds uitmuntende taalkundige verhandelingen mededeelde, zouden wij de rijkste vruchten ingezameld hebben, ware het niet, dat de dood de werkzaamheden van eenigen der bekwaamste en ijverigste Leden gestaakt, en de loop der tijden, in ons Vaderland, sedert eenige jaren, anderen, in de voordzetting en voltooijing van hunne taalkundige ontwerpen, verhinderd had.
Het gemis, hierdoor veroorzaakt, geheel te vergoeden, kan onmooglijk gerekend worden de taak van een enkel mensch te zijn, maar zal het gevolg van de vereenigde werkzaamheden der overgeblevene en op nieuw aangekomene Leden van genoemde Maatschappij moeten wezen.
Ieder, die met de inrigting en werkzaamheden dezer Maatschappij eenigzins bekend is, weet, dat dezelve, reeds voor meer dan twintig jaren, een ontwerp
| |
| |
beraamde ‘tot het vervaardigen van een algemeen omschrijvend Woordenboek der nederlandsche tale’, bedoelende daarmede, ‘niet alleen de nederduitsche taal in zooverre te doen kennen, als noodig is, om de schriften, die in dezelve zijn opgesteld, voor ieder verstaanbaar te maken; maar om den geheelen schat onzer tale bij een te vatten, enz’.
Dan, zulk een werk vorderde natuurlijk, al waren de, boven, aangevoerde beletselen, zelfs, niet tusschen beide gekomen, ten aanzien van deszelfs uitvoering, eenen onbepaalden tijd. En wie is, heden nog, in staat, om, onverminderd de kundigheid en vlijt der overig zijnde Leden dezer Maatschappij, een einde aan hetzelve te zien?
Het een en ander bragt mij op het denkbeeld, of ik mijnen Landgenoten, intusschen, niet van eenigen dienst zoude kunnen wezen, met een gedeelte van dit groote ontwerp uittevoeren, en een nederduitsch taalkundig woordenboek zamentestellen, beandwoordende aan eenige vereischten, in het beredeneerde plan tot het vervaardigen van een algemeen omschrijvend Woordenboek der nederlandsche taal, door de genoemde Maatschappij opgegeven, naamlijk: ‘om “bij ieder woord aanteteekenen, of het een substantivum, adjectivum, of een verbum, of een adverbium enz. zij: bij de substantiva de genera en de declinatie: bij de adjectiva de gradus comparationis: bij de verba de vorming van het imperfectum en praeteritum, en in welken zin zij als activa, passiva, of neutra, of communia, gebezigd worden; en bij de
| |
| |
verba composita, waar de praepositio separabilis, en waar inseparabilis zij, op te geven”; en daarbij ieder woord, volgends zijnen oorsprong te spellen, voor zoo veel die te ontdekken is, en tot hetzelve die sluitletters te bezigen, welken in het meervoud en de derivata voorkomen, uitgezonderd de v en z, welken men in f en s zal verwisselen: wijders, iederen klinker, die eene verlenging noodig heeft, met zijns gelijken te verlengen; en voords het onderscheid tusschen ei en ij, e en ee, o en oo, met alle mooglijke naauwkeurigheid, in acht te nemen.’
Zulk een woordenboek is immer een dringend behoefte voor velen mijner Landgenoten geweest; en het zou dit blijven, zelfs dan nog, wanneer het, door de letterkundige Maatschappij ontworpen, algemeen omschrijvend woordenboek voordgezet en voltooid wierd. Velen, in geene talen onderwezen, zijn buiten staat, om van de voorgeschrevene regels der Taalkunstenaren gebruik te maken, of dezelven op de spelling toetepassen en in oefening te brengen; daar zij, met behulp van zoodanig een woordenboek, als ik hier bedoel, eene regelmatige en eenparige spelling, op eene gemaklijke wijs, zouden kunnen verkrijgen.
Ik nam dan het besluit, om deze taak te aanvaarden, deelde mijn daartoe gemaakt ontwerp, op de, in oogstmaand 1796, gehoudene, algemeene Vergadering van de Maatschappij der nederlandsche letterkunde, te Leide, mede, en had het genoegen, deze mijne onderneming met de aanmoedigendste goedkeuring vereerd te zien; terwijl
| |
| |
mij tevens, op mijn verzoek, toegestaan werd, om van den voorraad, tot het vervaardigen van een algemeen omschrijvend woordenboek onzer taal, door de Maatschappij reeds verzameld, zoodanig gebruik te maken, als ik tot de zamenstelling van mijn nederduitsch taalkundig Woordenboek mogt noodig oordeelen; voor welk gunstig besluit ik den Bestureren dier Maatschappij, hier, mijnen opregten dank betuig.
Nu ging ik aan het werk, doch werd daarin, door bijkomende omstandigheden, onder welken mijne wankele gezondheid niet de minste was, dikwerf verhinderd. Ik gevoelde daarbij, weldra, de moeilijkheid der taak, welke ik op mij genomen had; te meer, dewijl ik het niet ondienstig oordeelde, om, in navolging van J.C. Adelung, tevens de verschillende beteekenissen der woorden optegeven, en derzelver oorsprong, voor zoo ver ik dien konde ontdekken, aantewijzen.
Eindelijk was ik in staat, om een gedeelte van het werk, naamlijk de letter a van het woordenboek, en eene Inleiding voor hetzelve, in het licht te geven; waartoe ik besloot, uit aanmerking van het voordeel, welk ik, bij de voordzetting van mijnen arbeid, uit de bedenkingen en onderrigtingen van kundige Taaloefenaren, ligtlijk, zou kunnen trekken.
Ik heb van al de bouwstof, welke mij bekend en onder mijn bereik was, gebruik gemaakt, en zal daarvan, verder, gebruik maken, inzonderheid van de, boven, genoemde taalkundige werken, als mede van J.G. Wachteri glossarium germanicum - J.G.
| |
| |
Scherzii, en C.G. Haltaus glossarium germanicum medii aevi - F. Junii Etymologicum anglicanum - J.C. Adelungs grammatisch- kritisches Wörterbuch der hochdeutschen Mundart, en umständliches Lehrgebäude der deutschen sprache - K.Ph. Moritz grammatisches Wörterbuch, en anderen.
Rotterdam,
den 18en van grasmaand
1799.
|
|