| |
| |
| |
Hoofdstuk VI.
Zeven Januari, 's morgens om negen uur, verliet Frida het grootmoederlijke huis om naar school te gaan.
Naar school!
Een huivering overviel haar telkens. En dan wilde ze omkeeren en terughollen, en kruipen in den hoek van het kleine kamertje, waar Amina almaar open zoomen naaide voor zomerjurken.
En dan liep ze toch weer door en vond het gek van zich zelf, dat ze zoo bang was en toch doorliep. Maar ze was nog banger om thuis te komen met de kous op haar kop en uitgelachen te worden.
Daarom - moedig voortgeschreden!
-------------
Het gebeurde dan werkelijk, dat ze in een schoollokaal terechtkwam, zonder van de beenen gebibberd te zijn. Het gebeurde dan werkelijk, dat ze tusschen een troepje meisjes stond, zeven of acht meisjes, haar klasse, en dat ze antwoord kon geven op allerlei vragen. En na vijf minuten ademde ze waarlijk verlucht op. Want het lokaal was niet ongezellig en de meisjes heel vriendelijk en kameraadschappelijk en toen ze zoo innig schuchter zei:
‘Maar o! ik weet haast niets!’ toen zei er een uit den grond van haar hart:
| |
| |
‘Nou, dan ben je heusch nog de beste van allemaal, want wij weten heelemaal niets -’ en temidden van het gelach om deze klacht trad de onderwijzeres voor het eerste uur, voor Fransch, binnen.
De kennismaking met deze vlotte nogal, nu Frida over haar verlegenheid was heengeholpen door haar lachbui.
De onderwijzeres sprak een weinigje met de meisjes over de Kerstvacantie, dankte voor de gelukwenschen met Nieuwjaar - en toen was het oogenblik gekomen en zag Frida zich in een bank vooraan geplaatst, naast Nettie van der Steur, een ondeugend bruinoogje.
De Fransche les begon.
De meisjes moesten lezen en vertalen, een lesje, waarin een koekebakker met bijbehoorenden winkel voorkwam. Frida kreeg een beurt na de anderen en vertaalde vrij goed. Ze had gelezen over ‘pain aux raisins’.
‘Pourquoi raisins avec s.?’ vroeg mademoiselle.
Frida raakte even de kluts kwijt door de korte manier van vragen. Niet-begrijpend bleef ze in haar boek kijken en voelde zich razend dom.
Daar boog het bruinoogje zich tot haar en fluisterde, haastig door opwinding:
‘Wel, dán zou 't immers brood met éene krent zijn, ezel!’
Toen, omdat ze op het oogenblik toch niets anders in haar gedachten had, zag Frida opeens dat krentenbrood voor zich met die eene krent, en ze schoot in een stille, smakelijke lachbui.
‘Continue!’ beval mademoiselle met een gezicht, waarop duidelijk te lezen stond:
‘Omdat dat meisje nog zoo nieuw is, heb ik geduld met haar, maar als het een ander was geweest, was ze er al uit.’
| |
| |
Doch Frida bleef lachen. Ze kon zich ter wereld niets meer voorstellen dan dat brood, met daarin verborgen, heel diep, die eene krent en ze bedacht, dat die krent het erg eenzaam zou hebben.
‘Tu ne peux pas continuer? Alors, tu resteras à midi pour finir cette traduction et je te dirai aussi un, ou deux mots.’
Die was heel prachtig! Hier hield men zestienjarige meisjes dus nog school! Frida hief het hoofd op en keek mademoiselle met zulk een verwonderden blik aan, dat de anderen elkaar aanstootten.
Dat nieuwtje was heusch zoo'n saaie Piet niet, als ze eerst leek! En ze stelden allen haar gevoel voor humor zoo zeer op prijs, dat ze louter door die lachbui om die eene krent en door die eenen open verwonderden blik Frida ontgroend achtten en in het daarop volgend speelhalfuur met haar praatten, alsof ze al weken lang bij hen zat.
‘En nu zal je nog een grap beleven,’ zei Nettie proestend. ‘Als je nu die vertaling gemaakt hebt, dan komen de un ou deux mots en dan zal ze je het schandelijke van je gedrag onder de oogen brengen en eindigen met de woorden: En hoe vindt Frida 't nu zelf? - Zie je, we zijn vreeselijk bang voor haar standjes, alleen terwille van de lachbui, die altijd moet komen op 't eind. Nu heet jij Frida - en dat 's nu nog zoo erg gek niet, want Frida blijft eenmaal Frida, maar iedereen noemt mij Nettie, en dan klinkt 't bespottelijk, als ze heel deftig tegen mij zegt: En hoe vindt Antoinette het nu zelf? Of bij Polly: Hoe vindt Leopoldine het nu zelf? - O, dat 's om je een kikkert te lachen! Maar nu naar binnen!’
De verdere ochtend ging zonder stoornis voorbij. Twaalf uur kwam; de meisjes gingen heen, Frida bleef, vertaalde,
| |
| |
en toen kwamen de un ou deux mots. Ieder weet wel, hoe een onderwijzeres die een of twee woorden bij mekaar krijgt en op welken toon zij geuit worden. En ieder kent dan ook wel het gezicht en de houding van het slachtoffer. Verder dus maar weer naar de apotheose toe: ‘En hoe vindt Frida 't nu zelf?’
Frida vond het bespottelijk, idioot, om te gillen, - doch geheel in 't gareel fluisterde ze even: ‘niet goed!’ om toch maar weg te mogen en uit te kunnen lachen.
Na nog un ou deux mots werd ze ontslagen en haastte zich naar de gang, naar den kapstok.
Ze verborg het lachende gelaat in haar cape, toen mademoiselle voorbij kwam en vloog de trappen af naar buiten.
Nettie stond haar op te wachten.
‘En hoe vond Frida dat nu zelf?’ vroeg ze ondeugend.
‘Voor gek!’ verklaarde Frida en schaterde.
Toen gingen ze samen de van Speijckstraat uit, de Waldeck Pyrmontkade langs tot de brug bij de Weimarstraat. Daar scheidden zich hunne wegen. Nettie ging recht door en Frida sloeg rechts af, ging de Emmakade langs.
Ze was nauwelijks alleen, of ze bemerkte vóor zich een kleine, donkerblauwe gedaante, die snel langs de huizen voortliep en ze kon een kreet niet onderdrukken, toen ze zag, dat het Amina was. Van nieuwsgierigheid zette ze het op een loopen en vloog haar tegemoet.
De oude vrouw schreeuwde het uit van blijdschap, toen ze haar nonna op zich toe zag snellen en stak de beide armen naar haar uit. ‘O nonna! nonnie!’ riep ze verblijd en toen, zich aan de verwonderde Frida vastklemmend, begon ze een lang verhaal.
| |
| |
Ze was om half twaalf van huis gegaan om nonnie van school te halen. Toen had ze op de Laan van Meerdervoort een wildvreemde baboe ontmoet, die op haar los was gestormd en haar om hulp gesmeekt had, want haar mevrouw was zoo slecht voor haar. Die gaf haar geen geld, al in geen maanden; die liet haar hard werken in koude kamers en stuurde haar in het ruwste en koudste weer op straat; en het aller- allerergste kwam nog: die mevrouw weigerde zelfs een advertentie voor haar te plaatsen om een betrekking bij menschen, die weer naar Indië terug gingen. En baboe had nog zooveel geld van die mevrouw te goed, zeker wel voor honderd advertenties! Als baboe dan zei, dat ze weg wilde gaan, dan zei die mevrouw, dat ze de politie zou halen als baboe wegging. En ze kón het niet langer uithouden! Ze was zoo ziek en doodop en ellendig van koude en van honger en gebrek. Vanmorgen had ze een porceleinen schaal uit haar verkleumde handen laten vallen en toen had mevrouw haar geslagen. Toen was ze radeloos de straat opgeloopen en de eerste de beste Indische, die ze zag, had ze om hulp gesmeekt.
Amina had haar gezegd, dat de politie haar niets doen kon, wanneer ze bij die mevrouw weg wilde en dat baboe zich dus niet bang moest laten maken. Baboe moest integendeel zelf naar de politie gaan en over haar slechte mevrouw klagen. Er was een politie-posthuisje aan het eind van de Laan van Meerdervoort bij de Waterverversching. Daar moest baboe heengaan, nu dadelijk, en dan zou Amina haar nonna gaan opzoeken en om raad en hulp vragen.
‘Waar is 't adres van die mevrouw?’ vroeg Frida met gloeiende wangen en oogen flikkerend van toorn.
| |
| |
‘In de Banstraat, maar zal nonnie niet eerst naar haar grootmoeder gaan?’
‘Neen, neen, ik ben nu net in de goede bui,’ sprak Frida en vertrok haar bevende lippen tot een lachje. ‘Eerst zal ik die mevrouw uitveteren en dan wacht jij daar aan de deur op de baboe en dan neem je haar mee naar ons huis. Ze moet voorloopig bij ons blijven en we zullen wel zien, dat ze dan naar Indië komt.’
En voort ging het langs de Laan van Meerdervoort, toen links afgeslagen naar de Banstraat toe.
Daar kwamen ze de verlaten Banstraat in. Doch nauwelijks waren ze een paar huizen ver, of van de andere zijde kwamen zooveel menschen, als de Banstraat misschien nooit te voren had gezien: slagers, en dienstmeisjes en glazenwasschers en straatjongens. Tusschen de menschen zag men drie helmen van politieagenten. En toen een brancard.
Amina greep Frida bij de hand en wilde haar terugtrekken, dat zij niet zien zou, wat somberen last die menschen daar meevoerden.
Doch Frida vermoedde opeens iets vreeselijks. Als een bliksemstraal schoot het door haar heen, wat het was, die last.
Even weigerden haar voeten haar den dienst, en ze werd doodsbleek. Toen rukte zij zich van Amina los en ging door, langzaam, haar oogen strak gericht op het huis, dat Amina haar had aangewezen, en uitrekenend, wie er het eerste zou zijn, zij, of die stoet.
Ze waren tegelijk aan de huisdeur. Een agent was haar voor om te bellen. De menigte schaarde zich in een halven cirkel om den brancard heen en allen wachtten - en veler oogen waren gericht op het lange, doodsbleeke meisje,
| |
| |
dat aan de deur stond en naar binnen scheen te willen.
‘Ze heeft zich verdronken, juffrouw!’ zei een der agenten, die meende een huisgenoote voor zich te hebben.
Daar werd de deur opengetrokken.
Frida vloog naar binnen en in een vaart de trap op.
‘Waar is je mevrouw?’ vroeg ze met heesche stem aan de meid, die boven aan de trap stond.
‘Groote God, wat is dat?’ gilde het dienstmeisje, die de helmen der agenten beneden aan de trap zag blinken en gerucht van stemmen naar boven hoorde komen.
‘Ga naar beneden!’ beval Frida. ‘Je mevrouw zal ik zelf wel vinden.’
En ze ging een salon binnen. Doch toen ze daar niemand vond, rukte ze de schuifdeuren open en trad een huiskamer in, waar een dame in sarong en kabaai aan de koffietafel zat en met een lichten gil opsprong.
Maar doodelijk verschrikt deinsde ze achteruit, toen Frida haar ruw bij den schouder greep en sidderend begon te spreken, eerst stamelend en toen sneller en sneller. En terwijl schudde zij de oude vrouw door elkaar, dat deze om hulp schreeuwend ineenkromp.
‘Ja, schrik maar! schreeuw maar! Weet je, wat je gedaan hebt? Je arme baboe vermoord! Dat heb je gedaan! Ze heeft zich verdronken en ze wordt net thuisgebracht, in een brancard, door de politie! Dat is jou schuld, ellendig, boosaardig schepsel! Jij hebt haar honger en gebrek laten lijden, jìj hebt haar bedot met praatjes over de politie, omdat ze weg wilde - jij hebt haar mishandeld, omdat haar handen te verkleumd waren van de kou om jou prullen vast te houden - en nu wordt ze dood thuisgebracht! Ze heeft zich verdronken en dat is jou schuld! O, jou ellendig, boosaardig schepsel!’
| |
| |
En ze greep in een aanval van dolle woede de vrouw bij den schouder en slingerde haar tegen den muur, waar de oude een oogenblik bleef staan, hijgend van ontzetting over het vreeselijke, wat ze net gehoord had, trillend van angst voor de furie, die daar tegenover haar stond en haar aanzag, of ze haar vermoorden wou.
‘Help, help dan toch!’ gilde zij luidkeels.
‘Neen!’ riep Frida luid lachend. ‘Niemand helpt jou. Ik kon je hier desnoods vermoorden, slecht mensch, en dan zou niemand je helpen, want ze hebben het nu allemaal te druk met je arme bamboe. Hoor!’ en ze bleef doodstil staan en hief luisterend den vinger op.
Zware schreden en gestommel klonk op de trap. Ze droegen het lijk naar boven.
Daar vloog de oude vrouw gillend vooruit en schreeuwde: ‘Maar ik wil geen doode in mijn huis hebben! Maar ik ben toch nog baas in huis! Ze moet weg, ze moet weg!’
‘Laat hen begaan!’ riep Frida dreigend. ‘Eerst mocht ze niet weg, en nu zál ze niet weg. Jij zult een doode in je huis hebben, je hebt haar immers zelf vermoord. Hier zul je blijven, en als je durft te gaan naar de politie en zeggen, dat je de doode niet hier wilt hebben, dan vlieg ik naar de ramen en zal ik aan de heele buurt uitschreeuwen, wat een ellendig slecht wijf jij bent, jij, die wel eens bij mijn tante van den Oever komt - want ik ken jou wel! Dan zie je er zoo deftig uit en dan zou ik haast denken, dat je een lieve oude dame bent, maar je bent niets dan een slecht wijf, dat haar arme baboe vermoord heeft! Die arme, arme baboe!’
Ze kón niet verder. Tranen verstikten haar stem. Ze maakte nog een beweging, of ze de oude vrouw aanvliegen wilde - toen voelde ze de tranen te nabij, liet haar
| |
| |
slachtoffer opeens los, vloog de kamer uit en liet de deur achter zich dicht vallen.
De agenten waren met hun droeven last op de bovengang gekomen. De meid huilde en jammerde, de agenten keken met verwonderde blikken naar het meisje, dat uit die kamer was gekomen, waar hulpgeroep had geklonken en waar het nu zoo doodstil was.
‘Waar moeten we de doode leggen?’ vroeg een der mannen aan Frida. ‘Zij geeft geen antwoord,’ en hij wees minachtend op het snikkende dienstmeisje.
Frida's oogen schitterden van wraakzucht. Ze wierp de deur van de salon open en op de divan wijzend, zei ze, alsof zij hier te bevelen had:
‘Hier!’
Toen ging ze de trappen af en trok de huisdeur achter zich dicht, met een glimlach denkend aan de vreeselijke scéne, die nu volgen moest in het huis van de vrouw, die zoo slecht was geweest voor een arme baboe.
Amina stond nog altijd bij de deur en schreide en wrong de handen.
‘Maar nonnie, nonnie!’ snikte ze. ‘Hoe vreeselijk! Ze was te wanhopig om te wachten, de arme ziel! Ze hebben haar zeker niet dadelijk kunnen helpen bij de politie, en toen is ze opeens in het water gesprongen! Maar nonnie, nonnie, waar bent u toch geweest?’
‘Ik heb die oude vrouw de les gelezen,’ zei Frida ruw en liep zwijgend door.
Doch opeens bleef ze staan en sloeg de handen voor het gelaat. Het volle besef van wat er in het laatste half uur gebeurd was, kwam tot haar. Ze zag een furie, een woeste, doodsbleeke furie. Dat was zìjzelf, Frida van den Oeven. Ze hoorde een krijschende stem. Dat was haàr
| |
| |
stem, die anders zoo zoet en zacht ‘nina nina bobo’ kon zingen.
Wat had ze gedaan? Ze schrikte van zichzelf. Wat zou vader, wat zou Grootmoeder hier van zeggen?
-------------
Ze kon dien middag niet naar school, want ze was veel te opgewonden.
Snikkend van zenuwachtigheid beleed ze alles aan haar grootmoeder en luisterde deemoedig naar grootmoeders woorden:
‘Kindje, kindje, betoom die vreeselijke drift. Het is misschien wel net geweest wat die vrouw noodig had, maar daar mag mijn kleine Frida toch niet voor zorgen! Die is nog veel te jong en te onervaren om te weten, hoever ze gaan mag in haar terechtwijzingen, die is misschien wel tè ver gegaan, zou 't niet, kindje?’
Frida dacht aan het oogenblik, dat ze de oude vrouw tegen den wand had geslingerd en knikte berouwvol van ja - maar verder dan over dit eene oogenblik ging haar berouw niet.
Alleen voelde ze, dat ze voortaan voorzichtiger moest zijn, als de wervelstorm van haar drift over haar kwam, want het kon wel eens zijn, dat ze dan een minder schuldig hoofd trof.
|
|