Do en Lo Verster
(1919)–Nannie van Wehl– Auteursrecht onbekend
[pagina 103]
| |
omdat ze den volgenden morgen dan konden uitslapen en overdag uitrusten. Lo had aan tafel al zoo stilletjes gezeten en Do had hem zoo nu en dan eens aangepord om te eten. ‘Lo bewaart zijn eetlust voor de poffertjes!’ plaagde Toetie, die hem graag lijden mocht. ‘De vraag is, of hij poffertjes krijgt!’ zei Elly, die hem juist om Toetie's voorkeur niet lijden mocht, óok, omdat de manier, waarop Do met hem omsprong een voortdurende beschaming voor haar was. Die verhinderde haar waarlijk zoo nu en dan ‘om Toetie haar vet te geven.’ Lo lachte eens flauwtjes en zag heel bleek. Na het eten gingen de jonge dames zich boven kleeden. Do behoefde alleen maar een schoon boordje en een nieuw haarlint om te doen. Toen ging ze eens kijken, hoe ver Lo al was. Hij liep, in zijn schoolpak nog, op en neer, zijn handen in zijn zakken, aandachtig voor zich uitkijkend. ‘Wáar denk je aan, Lo?’ vroeg Do. ‘Ik loop te probeeren, of ik soms te veel hoofdpijn heb, om te gaan,’ zei hij onverschillig. ‘Och jeminé!’ Do plofte van schrik neer op het bed. ‘Zijn we weer zoo ver? Nu hield je je in den laatsten tijd net zoo kranig.’ - ‘Nou, morgen is 't weer over, maar vanavond dien ik thuis te blijven!’ ‘Stumperd!’ zei Do. ‘Dan blijf ik ook thuis!’ ‘Dàn ben ik pas een stumperd, als jij dat dolle pleziertje voor mij opoffert. Denk eens aan, hoe dol 't zal zijn? Hans Dermout en Annie Randers komen ook, en dan die twee vreemde snoeshanen van Toetie en Elly.’ - ‘Zie je nou wel, dat je een stumperd ben, om niet naar zooveel heerlijks te kunnen?’ ‘Enfin, ik zou er op 't oogenblik toch niets aan hebben. Maar als jij het hart hebt om thuis te blijven, sluit ik mijn deur af en je kunt op de gang loopen, den heelen avond. Wees nou niet flauw!’ Do dacht aan dien Zondagmorgen, lang geleden, | |
[pagina 104]
| |
toen ze een scène hadden gehad samen, over dat opofferend thuisblijven. En ze schikte zich dus in haar lot. ‘Ik zal wat voor je meebrengen, hoor!’ troostte ze. ‘Ga je gauw naar bed?’ ‘Ja, zeg de rest maar goeiendag en veel plezier!’ Juffrouw Bergsma vond het natuurlijk erg zielig, dat Lo niet mee kon, maar ze wist ook wel, dat 't heusch noodig was, als hij tot thuisblijven besloot. Dus ging ze even naar boven, bracht hem wat limonade en ried hem aan, vlug in bed te kruipen.
Jubelend verliet de jonge schare het huis. Ze namen op het Bankaplein de tram naar den Dennenweg en zouden van daaruit loopen naar den Dierentuin. De Haagsche Dierentuin is een grappig ding. Aan allerlei dingen denk je meer dan aan dieren, als je erover begint. Dan komen je in gedachten de opera's en comedie's, die daar opgevoerd worden, de bals en partijen, die er gegeven worden, de Voorjaarskermis en de Tentoonstellingen, die er gehouden worden; de kostelijke troepen Malabaren, Dahomeyanen en andere vreemde snuiters, die er zich van tijd tot tijd komen legeren. Maar aan het anderhalve beest, dat er nog rondloopt, denk je niet, en kijken doe je er heelemaal niet naar. Het kermisparadijs baadde in velerlei kleuren electrisch licht; van verre drong de lucht van oliebollen en poffertjes door, en velerlei geluiden kwamen tot je in een heerlijke kermissymfonie - slagen op het hoofd van Jut, vier orkesten minstens doorelkaar, het luiden der bellen van wel drie draaimolens.... Arm in arm, allemaal op een rijtje, juffie in 't midden, Do aan den eenen vleugel en de onmisbare juffrouw Hoogendoorn aan den anderen, stapten ze kwiek de breede laan op, die naar het hart der heerlijkheid voerde. Eerst zouden ze alles maar eens doorloopen. Spoedig hadden ze de kramen bereikt. Toetie en Elly, die voor de eerste maal zoo iets bijwoonden, keken zich letterlijk de oogen uit en werden haast suf door al de helpende uitroepen der anderen: | |
[pagina 105]
| |
‘Kijk! daar is de schiettent! Als je zoo'n pijp raakt, krijg je wat! Kijk! daar is de waarzegster, maar daar mogen we niet in! Dat 's de rutschbaan, durf je derin? Daar hangt het corset van de Dikke Dame, o kijk eens!’ Toen ze alles rond waren, inviteerde Juffie ze het eerst in den Russischen schommel. Voor vier was er maar plaats in één bak en Do met Stien, Loes en Elly gingen erin. Maar toen zeiden de groote dames, dat ze er toch nooit van der leven in zouden durven en Toetie werd nu bij hen gestopt. Daar ging het, hoog, omhoog! Stientje gilde van louter plezier, maar Loesje en Toetie van angst. Hu, en toen naar beneden! Dat was net, of je maag boven bleef hangen en je zelf erlangs werd gestuurd naar beneden! Toetie werd er bleek van. ‘Ja, je kunt er niet uit!’ riep Do niet erg geruststellend. ‘Je moet wachten, tot de rit uit is. Had dan ook gezegd, dat je niet tegen schommelen kan!’ En weer naar boven en weer naar beneden, terwijl uit alle vier de bakken een luid plezier- en angstgeschreeuw opsteeg. Toetie meende iets te ontdekken in de geluiden, door de machine zelf gemaakt, dat niet in den haak was en riep: ‘Er is wat kapot!’ Loesje, die almede niet tot de dappersten behoorde, gilde dadelijk met instemming: ‘Er is wat kapot!’ en Stientje, dol gelukkig in den wilden rondevaart, riep voor de grap mee: ‘Er is wat kapot!’ Iederen keer, dat het gezelschap beneden langszeilde, gilden ze harder: ‘Er is hier wat kapot!’ Do en Elly zaten te schudden van het lachen om het tumult en dat stelde juffrouw Bergsma gerust. Natuurlijk waren het louter zenuwtjes, al dat geroep. Maar dringender herhaalde Toetie haar kreten, bijgevallen door de kleintjes en de aandacht van de schommelknechts werd erop gevestigd. Ze kwamen vlak voor juffrouw Bergsma staan en | |
[pagina 106]
| |
keken aandachtig den bak na, als hij weer omhoog rees: ‘Der is daar wat kapot, jôh!’ Het publiek kwam toestroomen en het werd een heel relletje. De baas zette er den schommel eerder om stil. Toen lachten Do en Elly niet meer en beiden overlaadden de malle Toet met verwijten, Do plagend en Elly vinnig. Om de rare magen weer in orde te brengen, gingen ze poffertjes eten. O, dat heerlijke zoeken in de prachtig versierde tent, naar nog een heelemaal leeg kamertje! Maar al tweemaal hadden ze beide kanten afgegraasd en geen enkel leeg hokje gevonden. Toen besloten ze maar in het achterste vertrekje te gaan; daar zaten slechts een paar menschen. Een beetje teleurgesteld, omdat ze nu geen kamertje alleen hadden, sloegen ze de brandschoone bonten katoenen gordijnen op zij en - ziet reis! zooals Lo altijd zei - daar zaten meneer en mevrouw Waterman met Rudi! Dat was een ontmoeting! ‘Hè, ma!’ riep Rudi dadelijk. ‘Mag ik nou eens met Stientje in den draaimolen, ieder op een paard?’ ‘Goed hoor, maar eerst hier 't menu afwerken,’ zei de nieuwe vader. Ze kregen gelukkig allemaal tegelijk hun bordjes, beladen met de goudbruine poffers, dik onder den suiker. Het smaakte als ham en Do dacht opeens, dat Lo zoo vreeselijk graag poffertjes at. O, ze had al dien tijd niet aan Lo gedacht! En, alsof dat verzuim nu weer goed gemaakt moest worden, vervulde opeens een onuitsprekelijke angst haar hart en deed het kloppen in de keel. O, O! Wie weet, of Lo niet erg ziek zou worden! het was zoo lang goed gegaan - wie weet, of er nu niet wat heel ellendigs zou komen! Ach, nu zou ze hem weer ijlen hooren - en haar hart zou weer breken van medelijden en ze zou niets kunnen doen om den armen jongen te helpen. Doodstil zat ze daar temidden van het luidruchtig gesnap der kinderen. Haar blozende kleur was weg; het liefst was ze opgestaan en naar huis gehold. ‘Do, wat scheelt er aan?’ vroeg juffie. ‘Is de schommel je te kras geweest?’ | |
[pagina 107]
| |
‘Ik krijg opeens zoo'n angst voor Lo,’ zei ze zachtjes, om getroost en gerustgesteld te worden. ‘Kom, hoe heb ik het nou met je? Is het nu heelemaal voor niets zoo'n tijd goed gegaan? Zijn de oude zorgen nu heelemaal weer terug? Kom, kop vief! Hij heeft heusch weleens erger hoofdpijn gehad, dat je minder bezorgd was.’ Ja, dat was letterlijk waar. Als ze verstandig nadacht, was het ook dwaas, om zoo'n angst te hebben. Kom, ze zou verstandig zijn en de pret van de anderen niet verstoren. Maar de verdere avond viel de arme Do heel lang en op slot van zake was ze zoo moe, als ze der leven lang nog niet geweest was en als ze nooit gedacht had, van kermis houden te kunnen worden. Na de poffertjeskraam dus de draaimolen. Ze vonden een heele troep paarden bij elkaar en bemachtigden ze gauw. Rudi en Stientje voorop op twee schimmels, Elly en Toetie dol en dolverrukt, met schitterende oogen en gloeiende wangen, achter hen op twee vurige zwarten. Zoo'n kermis, dat was je me wat! Het leek de twee ‘zwartjes’ of ze zich in een tooverland bevonden. Vooruit nu! Daar ging het. Rudi zat wezenlijk te rijden en om dat beter te doen, ging Stientje schrijlings zitten en scheurde bij haar evolutiën om in die houding te raken, de heele voorbaan van haar jurkje open. ‘Dat 's niets!’ sprak Rudi geruststellend. ‘Nu is 't een matrozenrok!’ Even keek Stientje bedrukt, maar in den tuimel van den rit was ze spoedig haar verdriet vergeten en daar ging het: hop! hop! De flarden van haar arm, vuurroode jurkje zwierden gracieus aan weerszijden van haar schimmeltje; haar witte, geborduurde onderrokje deed nu dienst als amazone en voorop bungelde de witte zak, aan de openbaarheid prijs gegeven. Juffrouw Bergsma zag het ongeluk direct, maar ze wou het heerlijke lachje van genot en verrukking niet van Stientjes gezichtje jagen en daarom maakte ze er | |
[pagina 108]
| |
maar een grapje van en riep door haar hand, dat 't prachtig stond en bepaald een nieuw model rijrok was. Na den draaimolen de Rutschbaan, en ze rutschten langs een spiraalvormige, met zeep besmeerde baan op een matje naar beneden, tot ze heelemaal tollend door juffie werden opgenomen. Toen in de Hobbelende Geit, vooruit maar jongens! Toen ze zich schaarden in de file, die te wachten stond om alsjeblieft dooreen gesmeten te worden, ontdekten Elly en Toetie met een vreugdekreet hun twee ‘snoeshanen’, elk aan den arm van hun kostdame, een statige kolonels-weduwe, die vreemd daar stond tusschen het kermis-gedoe, maar die haar beschermelingetjes toch ook zoo graag de pret van den Haagschen Voorjaarskermis gunde. Dat de oude, statige dame hen niet aan een ander toevertrouwde, die beter bij het kermisgewoel gepast had, begrijp je dadelijk, als je hoort, wie de snoeshanen waren. Elly en Toetie drongen vooruit en grepen ieder een klein, tenger jongetje bij den schouder. De jongens, tien en twaalf jaar, slaakten een vreugdekreet, toen ze zagen, wie achter hen stond en begroetten de meisjes en zij weder keerig hen, met zulk een stortvloed van Maleisch, dat de aandacht der geheele file op het groepje gevestigd werd. Het hart der kinderen van Huize Bergsma zwol van trots. Daar stonden hun huisgenootjes, en spraken Maleisch, zoo goed als zij Hollandsch. Ja, Elly en Toetie hadden wel altijd gezegd, dat ze Maleisch kenden, maar als de gewone vraag gedaan werd: ‘Praat eens Maleisch!’ dan was er slechts één woord gekomen ‘Tidah!’Ga naar voetnoot1) en verlegen waren ze weggeloopen. Ze waren er heelemaal zoo tuk niet op hun kunsten te vertoonen als Non Versteeg. Elly en Toetie begroetten nu ook de oude dame en wezen den jongens haar gezelschap, waarheen ze een verlegen groetje stuurden. De oude dame echter sprak juffrouw Bergsma aan | |
[pagina 109]
| |
en de kennis was spoedig gemaakt. Maar de overige kinderen van Huize Bergsma bleven een beetje schuw terug, hoewel Toet en Elly hen wenkten naderbij te komen. Want het was toch ook zoo'n vreemd geval. Toetie en Elly had hun al meer dan eens verteld van hun kennisjes, die ze in Batavia hadden opgedaan en met wie ze naar Holland waren gereisd. Het waren me liefst echte Javaansche prinsen! Nu, een prins blijft een prins! vonden de kinderen en als je hier ineens voor een echten, Europeeschen prins werd gezet, dan kon je toch ook maar niet dadelijk familiaar zijn. En daar stonden ze nu en keken een beetje schuchter de twee tengere, bruine mannekes aan en brachten zich hun mooie namen nog eens te binnen: RadenGa naar voetnoot1) Mas Sasra Kartana en Raden Mas Hoessein. Hoe lastig, als je zoo'n mooien naam op school op moet geven! Het gesprek tusschen Elly en Toetie en de twee prinsjes vlotte opperbest; men kon merken, dat ze elkaar vol verrukking hun bevindingen van het kermisterrein meedeelden. En toen de andere kinderen hen nu maar eens een beetje langer bekeken hadden en gezien, wat een tengere figuurtjes 't waren, hoe eenvoudig als zij zelf gekleed en met wat een vriendelijke oogen, toen kwamen ze steeds dichterbij, tot Loesje het ijs brak en den jongens een maleischen groet toefluisterde. De arme Stientje bracht hakkelend ook zoo wat uit, maar ze was er al veel van vergeten. Doch toen antwoordden de jongens in het Hollandsch, wel gebrekkig, maar toch best te verstaan. En spoedig was het gesprek algemeen. Nu met hun allen de Hobbelende Geit in! Do zat tusschen de twee vreemdelingetjes en dacht, hoe ze dit aan haar vader zou vertellen. Tusschen twee heuschelijke prinsen had ze gezeten in de Hobbelende Geit! De oude dame had de jongens even aan juffrouw Bergsma en haar vriendin overgelaten en ontliep daar- | |
[pagina 110]
| |
door tot haar groote vreugde de hobbeling der Geit. Ze was doodmoe en zou nu dadelijk de jongens meenemen. En zoo werd er een luidruchtig afscheid genomen bij het verlaten van het toestel en de oude dame beloofde, dat ze eens met de jongens in de Delistraat op bezoek zou komen. Nog één amusement stond op het programma van juffrouw Bergsma: naar den vischvijver. Daar hoopte Do meteen iets voor Lo te vinden en moesten ze allemaal maar zien, dat ze een stoffelijk aandenken aan de kermistractatie bemachtigden. Ze kwamen een groote tent binnen, waarvan de geheele middenruimte ingenomen werd door een reusachtige bak, als een bassin, vol zemelen. Als in een echten vijver lag er een eilandje met groene planten, waaruit verborgen fonteintjes waterstralen omhoog schoten, die fonkelden in het electrische licht. De kinderen kregen ieder een hengel met een magneet aan het einde van de vischlijn en hingen aldra in volle aandacht over de balustrade, terwijl ze hun magneetjes door het zand lieten zwaaien en draaien. Hoep! trok de magneet van Stientje een rolletje wit papier omhoog, waarom een ijzeren ringetje zat, dat machteloos aan de magneet vastkleefde. Bevend van zenuwachtigheid liep Stientje met het rolletje naar de reuzenétalage achter in de tent, waar de prijzen stonden uitgestald. Wat een pracht was daarbij! magnifique poppen, beeldige werkdoosjes en werkmandjes, volledige croquetspellen, ballen, inktkokers, griffeldoozen, mooie boeken! Stientje had maar vast voor zichzelf een groote pop uitgezocht - die zou toch minstens op haar nummer gevallen zijn. Maar de juffrouw, die haar papiertje aangenomen had, liep de poppen allen voorbij, en de naaidoosjes voorbij en kwam bij een tafeltje, dat een beetje achteraf stond en toen reikte ze Stientje een klein poppenkamerversierseltje toe - en Stientje had niet eens een poppenkamer. Het was een lilliputterachtig verguld blakertje met een roze kaarsje. | |
[pagina 111]
| |
Toetie stond al achter haar met haar buit ontwoekerd aan de zemelenbaren, en voelde haar blijde verwachtingen met éen slag vernietigen, toen ze Stientjes kandelaartje zag en de tafel, waar 't vandaan was gekomen. Op die tafel stonden veel meer kleinigheden, dan grootheden op de pronktafel. En Toetie kreeg ook wel een heel prullig snuisterijtje, een leelijk hondje van porcelein, prijs drie cent hoogstens. Nu was het Do's beurt en ze kwam er tamelijk af, met een potlood en penhouder, beiden licht groen, zeer toonbaar en bruikbaar. Maar op een reuzenpop of een prachtnaaimand leek het nog allerminst. En nu liepen ze allen telkens af en aan met hun lootjes en kregen telkens een bittere kleinigheid, omdat er geen nieten gegeven werden. Juffrouw Bergsma vond het nu geraden, om op te stappen, wilde ze niet haar heele fortuin zien verspelen door haar kinderen, want iedere visscherij kostte opnieuw idem zóóveel. Doch Elly was niet mee te krijgen. In vervoering lag ze over de balustrade en zwierde maar met haar magneet. ‘Och toe, juffie, nog even! ik voel, dat ik moet winnen! Och toe, juffie, u zal eens zien, zoo wat moois! Als 't een pop is, verloot ik hem tusschen Stien en Loesje, ach juffie! Kijk, nou ga ik eerst zoo een heelen tijd met mijn magneetje langs den kant, daar ligt nooit wat, en dan.... Ze wandelde met groote stappen het bassin langs, juffrouw Bergsma haar achterna. ‘En als ik dan voel, dat 't lukken zal, dan sla ik opeens midden in met mijn lijn - nog niet - nog niet - Toe juffie, bederf me het spel nou niet - nog niet - altijd nog niet - Nu komt het - Tjoep!’ Met een krachtigen zwaai sloeg ze haar lijn tot midden in het bassin, waar haast niemand nog gevischt had. En haalde op. - Plechtig naderde ze de étalage. ‘Kinderen, ik laat hen failliet gaan, je zult 't zien -’ | |
[pagina 112]
| |
Sidderend wachtte ze, terwijl de juffrouw het papiertje ontrolde. Do, die er allang genoeg van had, een mooien inktkoker voor Lo gekocht had en nu moede en verlangend naar huis tegen een pilaar stond geleund, Do herleefde weer door Elly's geestdrift. Zou ze heusch wat hebben? Ze wandelde met groote stappen het bassin langs.
Juffrouw Bergsma haar achterna. Daar keerde de juffrouw het kleine tafeltje den rug toe - daar ging ze zoeken op de groote tafel - O, hoe al die halzen zich rekten, die oogen schitterden! De juffrouw stak de hand uit - En greep waarlijk en wezenlijk een prachtpop, een edelvrouwe, in middeleeuwsche dracht, fluweelen mantel, prachtgewaad daaronder, hoed als een suikerbrood, met langen sluier. Nu nam de eigenaar van de tent een trompet en begon allerverschrikkelijkst te blazen en daar tusschen door te roepen: | |
[pagina 113]
| |
‘Komt nu, heeren en dames! En ziet! Geen bedriegerij, geen uitstalling van prachtprijzen, waar je toch niets van krijgt! Komt nu, heeren en dames! Hier staat een dame - hoe heet u?’ vroeg hij zachtjes aan de verbouwereerde Elly. ‘Elly Brambergen,’ had ze gezegd, voor ze 't wist. ‘Hier staat de jonge dame Elly Brambergen, en die heeft me daar getrokken, een pop, een prachtig mooie pop, ziet, deze pop, dames en heeren!’ Van alle kanten stroomden nu de bezoekers van de tent toe en de arme Elly was vuurrood van verlegenheid. Toen er nu genoeg menschen om heen verzameld waren, legde de man met een plechtig gebaar de pop in Elly's armen en zei met een buiging: ‘Vaarwel, juffrouw Elly Brambergen! ik hoop, dat u me zult recommandeeren!’ Lachend en jubelend trokken de vreemde menschen af, waardoor ons troepje den weg naar buiten vrij zag en haastig door juffrouw Bergsma weg werd gedreven, Elly met de pop in haar armen, triomfeerend omstuwd door de anderen. Ze had haast spijt van haar belofte, dat ze de pop tusschen Stientje en Loesje zou verloten, maar goed beschouwd, wat had ze aan een pop? En die kleintjes zouden er zoo dol blij mee zijn! ‘Juffie, zal ik hem nu maar direct verloten?’ vroeg ze. ‘Wou je hem niet liever zelf houden?’ zei juffrouw Bergsma voorzichtig. ‘Neen, heusch niet!’ ‘Nou, verloot hem dan tusschen Toetie, Loesje en Stientje.’ ‘Ajakkes, wat heeft Toetie nou aan een pop! Toetie is toch al twaalf!’ ‘Een heele leeftijd!’ zei juffrouw Bergsma spottend. ‘Ik zou maar doen, zooals ik zei, Elly.’ Maar Toetie kwam vuurrood tusschenbeiden. Aan de pop had ze evenmin als Elly, want ze waren beiden al heel vroeg met poppen spelen opgehouden, maar toch hinderde haar de manier, waarop Elly haar bij de verloting geweigerd had. | |
[pagina 114]
| |
‘Juffie, heusch - ik speel niet meer met poppen - Nadat ik vijf jaar was, heb ik er nooit meer een gehad - En de kleintjes zullen er zoo blij mee zijn -’ ‘Malle kinderen toch,’ dacht juffie. ‘Een goed hart zit erin, en daarom zullen ze dat kribbebijten tegen elkaar nog weleens afleeren, maar wanneer? wanneer?’ ‘Allo, Loesje en Stientje!’ riep Elly nu tot de kleintjes, die al samen hadden rond gedanst van de pret. ‘Ik neem een getal onder de dertig in mijn gedachten. Wie het dichtste erbij raadt, krijgt de pop!’ ‘De andere krijgt van mij een nieuw pak voor de Zweedsche pop!’ riep juffrouw Bergsma, die vooruit al medelijden had met degene, die het verliezen zou. Verschrikkelijk lang dacht Stientje na. ‘Vijftien!’ zei ze toen. ‘Twintig!’ zei Loesje. ‘Ik had zestien in mijn gedachten!’ verklaarde Elly. ‘Alsjeblieft, Stien!’ ‘En ik krijg een nieuw pak voor mijn Zweedsche pop!’ juichte de goedige Loesje. ‘O juffie, wat voor een kleur?’ |