| |
Hoofdstuk V.
‘Kom eens een heelen dag op visite met Stientje!’ vroegen de beide oude tantes, toen ze van Stientjes verminderde geschiktheid om naar school te gaan, hadden vernomen.
Do begroette die uitnoodiging der oude tantes met een juichkreet en snelde weg om die aan Stientje over te brengen.
De meisjes moesten níet morgen komen, maar overmorgen, dat werd afgesproken.
| |
| |
Eigenlijk was die afspraak heelemaal overbodig. Heel het huis der Eenzame Kinderen wist wel, dat de oude tantes nooit mòrgen een bezoek konden ontvangen, wel overmorgen. Ze moesten toch een dag tijd hebben om al de verrukkelijkheden in huis te halen, waarop ze ‘de arme kinderen’ tracteeren wilden.
Overmorgen dus, precies om elf uur, belden de meisjes aan. Het was de Woensdag in de week volgende op die vol emotie.
Lo mocht 's middags voor 't eerst uit. Voor die feestelijke gelegenheid had zijn vader zich vrij gemaakt, die zou dan met hem gaan wandelen. En Maandag zou Lo wel weer naar school kunnen. Veertien dagen waren er dan verloopen met zijn thuisblijven.
De tantes zaten al te wachten in de heerlijke, zonnige serre, waar twee groote leuningstoelen stonden, aan weerskanten van de tafel, en voor de rest wat kleinere gemakstoeltjes.
Hoe grappig ouderwetsch zagen ze er toch uit in haar zwaar zijden zwarte japonnen met een laag boord en een reuzenbroche daarop van git met diamanten!
Tante Anna had prachtig wit haar en droeg een zwart kanten mutsje, waaruit heur haar in lange kurketrekkers neerviel van haar slapen en over haar ooren.
Maar tante Dina was zoo gelukkig niet; die had al heur haar verloren in den loop van tachtig jaren en droeg een kolossalen, bruinen pruik. Niet zoo'n coquet dingetje, dat je moest vragen: ‘Zou dat een pruik zijn of niet?’ Maar een eerlijke, oprechte pruik, waar je precies boven op haar hoofd in de scheiding de gaatjes van de tulle kon zien; een waarlijke pruik, die niets anders dan een pruik wou wezen en soms wel eens scheef zat, als tante Dina zich erg druk had gemaakt. De tantes hadden ieder een grof breiwerk in de handen, dat ze op het gevoel wel af konden, om haar oogen te spàren, niet, omdat ze geen fijner werk meer zouden kunnen zien gelukkig.
Ze breidden altijd door broekjes voor de kleine kinderen in de gestichten naar een heél eenvoudig, heel praktisch model: lekkere, warme, grijswollen broekjes.
| |
| |
Ja, aan liefdadigheid deden de tantes veel en de heele bevolking van Huize Bergsma hielp haar mee.
Rudi en Stien maakten jacht op alle mogelijke postzegels, die ze konden grijpen en vangen en verschrikkelijk was 't, wat je te hooren kreeg, als je soms bij het haastig openen van een brief de postzegel had doorgescheurd.
Die postzegels bewaarden ze in een waschtobbetje van Stientjes speelgoed en dan ééns in de week, meest Zaterdag avond, brachten ze samen den inhoud, nu eens schamel,
De dames zaten al te wachten in de heerlijke zonnige serre.
dan weer rijk, bij de tantes, zorgvuldig ieder een handsvatje van het tobbetje vasthoudend, om beiden hun medewerking te vertellen.
Daatje bewaarde kurken en de loodjes van de melkflesschen voor de tantes, Loesje het zilverpapier van al de chocola, waarmee haar moeder haar overstelpte, en na iedere reis snuffelde ze mama's koffers na, of daar nog niet de hulsels inlagen van al de heerlijkheden, die mama op reis verorberd had. Want mama hield, zooals vele Indische dames, heel veel van zoet en lekkers.
| |
| |
Do sleepte alle oude pennen naar haar kamer en liet zich wijsmaken, dat een heel Ziekenhuis bestaat van de opbrengst er van en Lo bewaarde de theeloodhulzen van limonade- en wijnflesschen.
En Do deed nog iets anders bovendien: als ze bij de tantes was, had ze daar haar eigen breiwerk en breide heel ijverig ook al aan een broekje.
Stientje en Do waren spoedig in een serrestoeltje geïnstalleerd en kregen een kopje koffie met room. Do meer koffie dan room en Stientje meer room dan koffie, haast enkel room.
Stientje moest natuurlijk van haar ongeval vertellen en de tantes schudden meewarig haar oude hoofden, zoodat Stientje zich razend interessant ging gevoelen.
Nu begon de rondgang door de twee kamers en suite, die de tantes bewoonden.
Tante Dina was een heel jaar jonger dan tante Anna, en die deed daarom al die vermoeiende karweitjes. Do liep mee - want als klein kind had ze zoo menigmaal verrukt die rondgang gemaakt, en als ze nú zoo meeliep en de oude vertelsels aanhoorde, dan was 't haar net, of ze de tooververhalen werkelijk beleéfd had, heel, heel lang geleden.
Eerst naar een zeer oude, groote schilderij toe. Maar, zoo'n rare schilderij als dát nu toch was!
De lijst was verbazend diep, wel een decimeter. Het heele muurstuk was feitelijk een zeer groote, platte kast. De kast vertoonde een prachtige, middeleeuwsche burcht, niet geschilderd, maar opgelegd, zoodat je met je vingers kon vóélen de daken en de torenspitsen en de transen. Over de ophaalbrug reed een gezelschap ruiters en duidelijk zag je 't stof op hun schoudertjes liggen. Van alle tinnen waaiden hoog bontkleurige vlaggen in de lucht - uit de vensters van den binnenhof leunden schoone jonkvrouwen in bonte kleeding. - En haar kleertjes waren heusch fluweel en zijde, en de harnassen der ridders heusch ijzer en verguld en de kleine trompetjes heusch van koper.
In de slotgracht, nagemaakt van groenig-blauw satijn,
| |
| |
zwommen porceleinen zwaantjes. - Van één had de lijm losgelaten en het stumpertje was naar beneden gerold, waar 't onderstboven tegen 't glas aanlag.
O, de verhalen, die tante Dina dáarbij maakte! Nu eens kwamen die ridders een bruid voor hun koning zoeken en tante Dina beschreef ieder glaasje wijn, dat ze dronken op 't feest daarna, en ieder gebak, dat ze aten - dan weer waren het ridders, teruggekeerd uit den strijd, en ze wees de zonen des huizes aan en hun papa en hun neven, en vertelde precies hoe dikwijls de slotheer zijn slotvrouwe wel kuste, uit blijdschap, dat hij behouden uit den strijd was weergekeerd.
Stientje luisterde met open mond, en Do genoot. - Zoo vertelde tante Dina wat bij elk der ouderwetsche platen, meest tafereelen voorstellend uit de vijftiger jaren, toen de dames zulke grappige, wijde rokken droegen en zulke kapachtige hoeden en de heeren zulke smalle, zeer hooge hoeden, en malle boorden. -
Zoo wandelden ze langs de wanden en toefden het langst bij een ouderwetsche etagere, vol poppetjes: sierlijke, kleine herderinnetjes en galante lieve herdertjes, ook edelvrouwtjes en jonkertjes, en poesjes en kindertjes in kanten rokjes, de kant zoo prachtig nagemaakt. - En Chineesche zittende popjes, die je maar even tegen het koppetje hoefde te tikken, of daar begonnen ze al maar van ‘ja’ te knikken, een half uur lang.
Elk poppetje kreeg een naam en een geschiedenis; soms voegde tante Dina een heel stel te zamen en vertelde daar een verhaal van, en 't was voor haar fantazie doodgewoon, dat een klein herdertje trouwde met een Chineesch wijfje, en een Chineesch ventje de hand kwamen vragen van een markiezinnetje. Nu was 't zoowat tijd om een middagboterham te eten. Tante Anna had gedekt in dien tijd en men zette zich aan tafel. O! die heerlijkheden! tulband en koffiebroodjes en Berlinerbollen en mandarijntjes! Ja, 't was heel goed, om pas overmorgen te komen!
Wat deed men na den lunch?
Dan begon het rechte pleizier pas! Tante Dina en
| |
| |
Do knipten van stevig wit papier reuzenpoppen. Van die grappige man- en vrouwfiguren, allemaal eender. Stientje zat er bij, keek toe en gaf raad. Tante Anna boorde ze alle maal een gat in 't hoofd en bond er een lang dun touw aan vast. Toen werd er een dik touw gebonden vlak onder 't bovenraam van de serre. De dunne touwen met de poppen eraan daarom heen geslagen, en daar - had je nu de verukkelijkste poppenkast, die je je denken kon!
Wild dansten de poppen op en neer, in uitgelaten dolheid; toen begon er een gansche comedie met verraad en moord en doodslag.
Stien jubelde van plezier en Do hielp tante Dina in 't uitdenken van steeds doller en doller grappen.
Daarna heele kleine poppetjes knippen. En kamertjes bouwen met muren van éen dominosteen dik en hoog. Dit was de eetkamer en dat de slaapkamer en dat de kinderkamer. Do kreeg weer 't zelfde gevoel van toen ze een kind was - Werkelijk: zijzelf ging daar door de deur, gevormd door een dominosteen; zijzelf legde zich op het harde dominosteenbed ter ruste en verkneuterde zich, dat ze zoo'n mooi, ruim huis had, met een eetkamer en een werkkamer en een muziekkamer, ja, wat niet al?
Later op den middag verdween tante Anna, heel geheimzinnig, vol verwachting nagestaard door Stientje en Do. En toch verdween ze op iedere kinderpartij zoo geheimzinnig, maar 't geheime van 't geheim scheen er nooit af te gaan! Ze ging namelijk flensjes bakken, iets, wat ze heerlijk kon. Niemand maakte ze dunner en smakelijker dan zij, dat 's een feit!
Na 't diner, gedurende welk de meisjes gejubeld hadden bij 't binnendragen der flensjes, alsof ze er waarlijk geen vermoeden van gehad hadden, trokken tante Anna en tante Dina zich een uurtje boven terug, in haar slaapkamers. Do en Stientje gingen samen platen kijken en als een goede leerlinge van tante Dina dischte Do de dolste fantazieën en vertelsels op.
Toen werd Stientje naar huis gebracht, maar voor Do begon nu pas het allerheerlijkste van den dag.
| |
| |
Het was dan Woensdag, de dag, waarop de oude boezemvriendinnen der twee tantes, die wat jonger waren dan zij, haar vaste bezoek brachten.
Tegen half acht kwamen tante Anna en tante Dina beneden, in nieuwere zijden japonnen, met een echt kanten kraagje om het lage boord, de dierbare reuzenbroche erop en bovendien nog met haar kostbare cantillegouden kettingen om. Ook had tante Anna een mooiere muts op; - 't friseerijzer had haar witte krullen weer bewerkt en tante Dina's pruik stond weer keurig en fiks - die had bijna op één oor gehangen, toen ze zich voor een slaapje boven terugtrok.
De schemerlamp brandde en verlichtte hel de groote theetafel in den hoek der voorkamer, terwijl overigens de gezellige kamer met de ouderwetsche meubelen zacht goud verlicht was.
In den wijden erker stonden vier uitlokkende leuningstoelen, benevens een klein stoeltje voor Do.
Met meisjesachtig genoegen keek Do naar de theetafel, waarover ze mocht regeeren. Het was een prachtige, ingelegde ovale tafel op vier pooten, die in vergulde klauwen einidgend. Vanonder droegen die pooten nog een blad.
Het bovenblad verdween geheel onder een kostbaar, echt kanten theekleed, dat ver naar beneden afhing. Om het kostbare theekleed voor vlekken te behoeden lag er overheen een zware ovalen glasplaat, precies naar den vorm en de grootte van het tafelblad gesneden. Die had links en rechts twee geslepen gaten, waardoor linten staken, die aan het kleed vastgenaaid waren. Met reuzenstrikken waren die rose linten op het glas samengestrikt, zoodat nu noch het glas, noch het kleed verschuiven kon.
In het glas spiegelde zich het zilveren theegerei en de ouderwetsche parelmoeren lepel- en theedoos.
Ach, wat bar genoegelijk!
Terwijl Do haar eerste toebereidselen maakte en de thee vermengde met wat echte Chineesche keizersthee uit een apart, zwaargedreven, zilveren theedoosje, belden de boezemvriendinnen.
| |
| |
Do stak even het licht onder den bouilloir aan en ging ze verwelkomen.
De meid was al bezig haar de zware bonten mantels af te nemen en nu stonden ze in hun bloote, witte krullenkopje voor den spiegel in den kapstok en zetten zich met nuffige gebaartjes het keurige, zwartkanten mutsje op, dat ze ieder hadden meegebracht in een bolronden mutsenmand.
Weldra zaten nu vier ouderwetsche dames in degelijke zwart-zijden japonnen in den erker en Do haastte zich met haar verdere toebereidselen.
Terwijl de thee trok, op een spirituslichtje - die nieuwerwetsche zakken, daar wilden de tantes niets van hooren - kwam Do in den erker zitten op het kleine stoeltje en luisterde naar de gesprekken.
Ach, wat waren de twee boezemvriendinnen toch schatjes, vond Do! Tante Dina en tante Anna hadden haar wel eens verteld, dat de twee gezusters vijftig jaar geleden in den Haag om haar schoonheid bekend waren en Do wou 't op slag gelooven, hoe fijn gerimpeld ook de gezichten waren tegen over haar en hoe ingevallen de monden.
Toen Do het eerste kopje thee had gediend en het fijne soirée-gebak had gepresenteerd, bracht ze de vier oude dames op een onderwerp, dat haar lief was - het Hof van vroeger. Do hield zooveel van de Koningin en getroostte zich lange staanpartijen aan het paleis, om Haar te zien en een lachje van Haar op te vangen. En van alle vakken op school vond ze geschiedenis het eenige, dat de moeite waard is. - Ze kende de geschiedenis van de verloopen eeuw en wist ook, hoe slag op slag het vorstenhuis had getroffen, tot er niets over was gebleven dan éen tienjarig meisje in den rouw. - En ze vond het heerlijk, de geschiedenis van dat Vorstenhuis te hooren uit de monden van haar, die de vorsten hadden aanschouwd bij hun leven en betreurd bij hun dood.
‘Wat was dat toch vroeger een heel andere tijd!’ begon tante Caroline, de mooiste der beide gasten, en de jongste, wier man Overste was geweest. ‘Als dan
| |
| |
mijn man op manoeuvre ging, zocht ik een plaatsje aan den weg, waar de troepen langs kwamen. En als ze dan voorbij waren, klonk hoefgetrappel in de verte; het goud der uniformen schitterde in de zon - daar waren de vorsten! Koning Willem III voorop, tusschen zijn broers, prins Frederik en prins Hendrik in - daarachter kroonprins Willem en prins Alexander. Het volk juichte; den Koning juichten ze natuurlijk toe, maar ook in 't bijzonder prins Hendrik - die was de meest geliefde der prinsen! Ofschoon, prins Frederik was in eigen, kleinen kring ook zeer geliefd. We hebben pas nog een rijtoer naar huize de Pauw gemaakt, waar hij stierf. - En 't stokoude personeel, dat ons rondleidde, had maar één onderwerp: Prins Frederik! Prins Frederik! De tuinknechts vertelden van zijn eenzame morgenwandelingen door den prachtigen, stijlvollen tuin; de huishoudster sprak van zijn laatste oogenblikken en ook, dat boven in de sterfkamer en in de verdere kamers, die hij bewoond heeft, alles en alles al vier en twintig jaar onveranderd is gebleven, op bevel van den Koning eerst, en later op bevel van Koningin Wilhelmina, opdat trouw de nagedachtenis wan den edelen prins bewaard zal blijven. -’
‘Ach, wat een heel andere tijd was 't toen,’ ging tante Dora voort. ‘Weet je nog wel, zuster, met de Haagsche kermis, als dan 't Hof op een bepaalden dag óók naar de kermis ging! O zuster, weet je wel die eene keer, toen we net den stoet zoo prachtig op het Buitenhof hebben gezien? Koning Willem de Tweede en zijn trotsche vrouw Anna Paulowna? Ze droeg een pauwblauwe zijden japon, met een oranje zijden sjaal erover. En de kroonprins, de latere Willem de Derde, ging achter hen, gearmd, met zijn vrouw Sophie van Wurtemberg! Wat was die mooi en verstandig, die Sophie. Maar gelukkig was ze niet. - In het huis ten Bosch woonde ze een tijdje in eigen gezochte ballingschap, weg van haar man, met wien ze het niet te best vinden kon. Arme Sophie! ik ga graag naar het huis ten Bosch, omdat zij daar gewoond heeft. En eens heb ik er toch zoo'n
| |
| |
prachtige ontmoeting gehad, mijn zuster en ik dan, die zal ik eens vertellen -’
‘Schenk eerst nog eens thee, Dori,’ vroeg tante Anna. ‘En presenteer de fondantjes eens -.’
Do haastte zich met haar werk, teneinde gauw de prachtige ontmoeting te hooren.
‘Ja, dat is een ontmoeting van pas zes jaren terug, maar 't riep herinneringen wakker van zoo lang geleden, zoo lang geleden. -
We waren weer eens naar 't huis ten Bosch gegaan en hadden samen genoten voor de kostelijke schilderijen in de Oranjezaal.
Toen kwam er een troepje gasten binnen. We keken er niet erg naar, omdat we veel te veel verdiept waren in onze beschouwingen. Maar mijn aandacht werd getrokken door een voortdurend: stomp! stomp! op den grond. Ik merkte, dat middenin de groep een oude, gebogen dame ging op een stok en ik dacht nog zoo: Als de ziel maar niet uitglijdt op den gladden parketvloer!
Uit bezorgdheid nam ik haar eens goed op en zag haar gelaat heel duidelijk, vreeselijk grauwbleek met zeer scherpe trekken - doch de verscherpte trekken van een waarlijk beeldschoon gelaat. - Ze leek wel honderd jaar ouder dan Caroline en ik, nietwaar, zuster?’
‘Ja, zeker!’ bevestigde deze. ‘Ze zag er uit als een Grootmoeder uit de sprookjes!’
‘Daarbij kwam nog haar rouwgewaad, lang en slepend, een wijde rouwdoek afhangend van haar kleine hoed - dat maakte haar alles nog ouder en gebogener.
Een paar malen zag ik haar weer bij de verdere bezichtiging der kamers en door haar gang, door haar toon tegen haar omgeving - ze sprak Fransch - door haar oogopslag en een enkel gebaar van haar kleine hand, begreep ik: Dit is een vrouw van beteekenis geweest. En ik besloot, straks, als onze geleidster, die nog andere menschen dan wij onder haar hoede had,
| |
| |
eens een oogenblikje vrij was, te vragen, wie die dame toch mocht zijn.
De geleidster kende ons van onze herhaalde bezoeken aan het Huis ten Bosch. Al vaak hadden we onzen wensch te kennen gegeven, eens de particuliere vertrekken van Koningin Sophie, die niet toegankelijk zijn voor 't publiek, te mogen bezichtigen.
De geleidster had wel gemerkt, dat die wensch niet uit ijdele nieuwsgierigheid voortkwam, maar uit innige sympathie voor de overledene, uit het hartelijk verlangen, eens daàr te zijn, waar ze zooveel geleden had en toch ook weer in lektuur en muziek troost had gevonden voor haar smart.
De Zondagsbezoekers verdwenen bij troepjes tegelijk, zuster en ik schenen alleen maar over te zijn.
Onze geleidster liet ons in een zijvertrek van de vestibule.
‘Dit is de huiskamer van Koningin Sophie,’ zei ze. ‘Wacht u hier even, dan kom ik dadelijk weer bij u!’
Het was ons heel lief, daar even rustig samen te zijn, in Haàr huiskamer.
Een groote schilderij aan den wand viel mij op. De schilderij droeg een uitvoerig onderschrift. Hij stelde voor den Koning met zijn jonge vrouw op bezoek in Versailles, bij Keizer Napoleon en diens jonge vrouw Eugenie, Hertogin van Montyo. Keizerin en Koningin schenen in druk, vroolijk gesprek.
We spraken zachtjes over de eigenaardige schilderij, toen een andere cicerone, die het gezelschap van de oude dame alles had uitgelegd, doodverschrikt uit een daarachter gelegen kamer kwam rennen en zenuwachtig fluisterde: ‘menschen hier? maar dat mag niet, dat mag niet! Gauw weg, want daar, in Haar slaapkamer, is een dame, die Haar persoonlijk gekend heeft.’
‘Wie dan? wie?’ vroeg ik opgewonden, want ik voelde, dat ze van de oude dame sprak, die mijn belangstelling had opgewekt.
‘Keizerin Eugenie! Maar sjjt! Ze reist onder het strengste incognito!’
Toen duwde ze ons zonder veel complimenten de
| |
| |
vestibule in en daar stonden we, bevend van opgewondenheid.
Keizerin Eugenie! Goede God, het rampzalige toonbeeld van zooveel vervallen grootheid, van zooveel vergane heerlijkheid - Keizerin Eugenie daar binnen - Op dat schilderij stonden twee jonge vrouwen en ze lachten en straalden van schoonheid en geluk - En nu stond de Eene daar in de slaapkamer van de Andere, en moest haar benijden, omdat ze al zoo lang rust had en Keizerin Eugenie eenzaam moest rondzwerven - Keizerin alleen nog maar in naam, zooveel jaren al! Haar man dood, gestorven na zooveel vernederingen en bittere smart, haar eenige zoon, haar eenig kind dood in den strijd tegen de Zoeloekaffers - En zij, zwervend van oord tot oord, om afleiding te vinden, zij stokoud, gebogen - alleen -
De deur ging open en de stoet kwam door de vestibule heen. We vergaten heelemaal, dat we eigenlijk niet weten mochten, wie ze was, hè zuster? We bogen diep, zoo diep als men voor een Keizerin buigt - En ze scheen 't ons niet kwalijk te nemen, want met een vriendelijken lach groette ze ons.
We hebben er heelemaal niet om gedacht, de kamers nog verder te zien. Zwijgend gingen we de vestibule uit, de trappen af en het Bosch in. Zuster en ik zullen die ontmoeting niet licht vergeten, nietwaar zuster?’
‘Neen, waarlijk niet!’ sprak tante Caroline.
Toen de ontroering over tante Dora's verhaal voorbij was, wist tante Anna weer wat!
‘Als er een vorst of vorstin gestorven was, logeerde ik telkens in Delft op de Groote Markt bij den apotheker -
Wil je wel gelooven, dat ik zoo omstreeks '79 haast niet weghoefde! In anderhalf jaar tijd werd daar begraven: Prins Hendrik, de Koningin, de Kroonprins. Ach, nog siddert de klank van de vreeselijke klok, die alleen maar bij begrafenis van een lid van 't Vorstelijk Huis geluid wordt, mij in de ooren. Tot op het Bezuidenhout in den Haag hoorde men die klok! Toen de Kroonprins begraven werd, liep het niet vlot van stapel, het afladen van de
| |
| |
kist. En al dien tijd stond de oude Koning op de Markt te wachten, blootshoofds, onbeweeglijk - Wat moest dat voor den ouden man geweest zijn, zijn Kroonprins begraven! En het gestel van hem, die nù Kroonprins werd, van Alexander, liet veel te wenschen over! Vijf jaar later volgde deze zijn broeder in het graf en de oude Vader stond daar weer! Toen bleef er niets over dan een klein blond meisje van vier jaren - Maar Goddank, dat er tenminste nog iets overbleef!’
De tantes waren heelemaal stil en treurig geworden van al die herinneringen. Toen ging de bel luid over en ze schrokken er waarlijk van. Maar dadelijk daarop begrepen ze, wie 't zijn kon.
Do's vader, die bij zijn oude tantes nog een glaasje warmen wijn kwam drinken.
Spoedig zat hij tusschen de tantes in, en Do dacht weer: ‘Dat 's toch een oude man bij oude vrouwen! Hoe kán hij twee-en-veertig zijn?’
Do mocht een half uurtje over haar tijd blijven. Dat kwam meteen de tantes ten goede; dan kon zij al het gedribbel op zich nemen, dat de bediening eischte. Toen de theeboel weggeruimd was en de wijn dampend voor de gasten stond, vroeg Do:
‘Vader, hoe is u vanmiddag de wandeling bevallen?’
Vader keek opgewekt.
‘Heel goed, kind! bijzonder goed. Lo genoot van de buitenlucht. Jij gaat zeker morgen met hem, hé? want ik kan niet tweemaal achter elkaar. En ga dan eens naar Scheveningen; met die fijne vrieslucht is 't daar zoo gezond.’
Do hield haar hand op.
‘Wat beduidt dat?’ vroeg vader.
‘Tramcentjes alstublieft! En centjes voor wat warms op Scheveningen alstublieft! We moeten toch ergens uitrusten!’
‘Zeg!’ riep vader lachend en duwde Do's hand weg. ‘Lo en jij zijn rijk genoeg van je eigen. Neen, verbeeldt u,’ ging hij tot de tantes voort. - ‘Do heeft, ik zal maar niet zeggen, hoeveel handschoenengeld in de maand en ik
| |
| |
zie haar nooit handschoenen dragen! En Lo heeft natuurlijk terwille van Gelijkheid en Broederschap 't zelfde.’ -
‘Wir sprechen nicht viel, aber wir arbeiten,’ sprak Do een clown van Schumann na. En ze wurmde vaders portemonnaie uit zijn broekzak. Toen hield ze die haar vader voor en hij was zoo goed niet, of hij moest er wat uithalen en wat geven.
‘Das ist je reine plaisier!’ zei Do alweer volgens den clown en ze beloofde haar vader, dat ze wat voor hem zou meebrengen.
Toen diende ze afscheid te nemen en zei iedereen goeden nacht.
Vader wou haar brengen, maar ze beweerde, dat ze niet gestolen zou worden en stapte op.
Juffrouw Bergsma had groot nieuws: Loesjes mama kwam Vrijdag terug en er zouden twee nieuwe meisjes komen in den loop van de volgende week. Twee zusjes, van twaalf en veertien jaar. De een was op de muziekschool, de ander leerde voor onderwijzeres.
‘Zwartjes?’ vroeg Do.
Juffrouw Bergsma lachte. ‘Ja zwartjes, maar toevallig zijn ze allebei blond!’
‘Wat zullen Loes en Stien dat heerlijk vinden! O, en ik ook best, hoor!’ haastte Do zich erbij te voegen. ‘Zijn 't leuke kinderen?’
‘Ik heb ze nog niet gezien, maar weet je, wat jij doet? Begin maar met ze leuk te vinden.’
‘Top, maar waarom zijn die nu weer aan hun lot overgelaten?’
‘Wat ben je vleiend, Do! Als ze hier komen, samen op dat snoezige balconkamertje boven, dan noem je dat: aan hun lot overgelaten?’
‘Ach juffie, plaag nou niet! Waarom blijven ze niet bij haar eigen vader en moeder?’
‘Omdat er op de Ambon- en Banda-eilanden nog steeds geen Koninklijk Conservatorium en geen Normaalschool is!’
Do vloog op. ‘O, komen ze van Ambon?’
‘Ja -.’
| |
| |
‘Daar is pas die vreeselijke aardbeving geweest -’
‘Juist’
‘Wat zullen ze dàn een boel te vertellen hebben!’
‘Die aardbeving is er ook schuld aan, dat ze hier komen. Hun vader en moeder hadden het plan, haar pas veel later te zenden, maar door die aardbeving zijn ze zoo vreeselijk geschrikt, dat ze zelf niets liever wilden dan maar dadelijk weg, naar Holland. Haar moeder is bepaald ziek van den schrik en is nu met haar vader in Provence gebleven, in Nizza, omdat het daar nu beter is dan hier. Misschien komen die in den voorzomer; dat zal van den gezondheidstoestand van mevrouw afhangen!’
Op haar kamertje dacht Do nog telkens aan de nieuwe zwartjes.
Of ze op Non zouden lijken? Je zou haast bang van zwartjes worden!
|
|