‘Non, sta op, dan gaan we samen je koffer pakken,’ sprak juffrouw Bergsma.
Non hief het hoofd op en las in juffrouw Bergsma's oogen haar vast, onherroepelijk besluit.
Toen wou ze, ‘dat mensch het pleizier niet gunnen van haar te zien huilen en smeeken,’ en ze rees van den grond, droogde haar tranen en liep met de houding van een jonge vorstin naar boven.
Anderhalf uur later was meneer Lanen met een rijtuig voor de deur. Hij kwam heelemaal zenuwachtig binnen en vroeg direct: ‘Maar juffrouw Bergsma - zoudt u het nu heusch nog niet eens willen probeeren?’
‘Als ik het kind alleen had, ja!’ zei juffrouw Bergsma. ‘Maar met andere kinderen erbij is 't een totale onmogelijkheid. Zoekt u een dame voor haar, die haar alléen neemt en zich heelemaal aan haar wijdt!’
Hij maakte een gebaar van wanhoop.
‘Beste juffrouw, haar vorige huisdame kon 't ook niet met haar vinden en zei me juist, dat het alléen niet met haar uit te houden was, maar dat ze andere kinderen om zich heen moest hebben. Daarom kwam ik naar u. - En de daarvorige had een pension, ongeveer als 't uwe.’
‘O, lang zoo lollig niet!’ riep Non daartusschen.
Hij deed maar, of hij het niet hoorde en ging door:
‘En die ried me 't zelfde aan als u nu. - En de daarvorige hàd haar alweer alleen gehad en zoo precies om de andere, in treurige opeenvolging. -’
‘Hoeveel?’ vroeg juffrouw Bergsma.
‘Acht - of negen - of tien, ik weet niet precies.’ -
‘Zij is de negende,’ berichtte Non en duidde met haar hoofd in de richting van juffie.
‘Maar meneer, waarom hebt u me daar niets van gezegd?’ vroeg juffrouw Bergsma verontwaardigd.
Hij maakte weer zijn gebaar van wanhoop.
‘Beste juffrouw! Wat moest ik toch beginnen? Ik ben drie-en-twintig jaar en studeer te Leiden, al woon ik hier - op kamers. - Ik ben het eenige familielid, dat haar