tellen, dat er reeds kans was op een betrekking als gouvernante bij een familie op Buitenzorg, en dat binnen niet te langen tijd de beslissing zou vallen.
In Mei genoot ze al iederen middag met dat ongeruste gevoel, alsof 't de laatste keer was en ze er daarom niet genoeg van kon profiteeren, en in 't begin van Juni trad ze de huiskamer der Verhoevens binnen met zoo'n ernstigen, beslisten trek op 't gelaat, dat Max opsprong en uitriep: ‘O, je gaat weg? je gaat weg!’
‘Ja, over vier weken,’ zei ze kalm.
't Volgend oogenblik was ze omstrengeld door vier paar armen en zonk op de canapé onder 't gewicht van vier gedaanten, die zich op haar wierpen, alsof ze haar met hun gewicht wilden ketenen, om bij hen te blijven.
‘Kinderen, weest nu eens bedaard en laat ik Wanda kunnen gelukwenschen,’ zeide Mevrouw Verhoeven, terwijl ze de kinderen van Wanda aftrok.
Toen nam ze Wanda in haar armen en kuste haar: ‘mijn lief, moedig meisje,’ zei ze innig, ‘ik hoop, dat je veel geluk zult hebben, veel geluk!’
De tranen sprongen Wanda in de oogen, toen ze die woorden weer hoorde uitspreken, met dezelfde stembuiging, als toen ze ze op haar achttienden verjaardag had gehoord.
Mevrouw kwam naast haar zitten, met Wanda's hand in de hare.
‘Vertel er ons nu alles van, kind,’ verzocht ze, en Wanda vertelde alles - van de twee meisjes, die haar leerlingetjes zouden worden, van het heerlijke Buitenzorg, van de mooie villa, waar ze zou wonen, van de moeder der meisjes, die een vriendin was van tante Emma, en die heel lief en nog tamelijk jong was. Over drie jaar zou de familie met verlof naar Holland komen en dan een groote reis door Europa maken. Als 't Wanda dan niet meer beviel, kon ze in Holland blijven, anders zou ze weer meegaan.
‘En nu ga ik dus reizen, reizen!’ zei Wanda en keek met verrukten blik voor zich uit, de heerlijke toekomst in. ‘Ik ga Gods wonderen zien, Max!’
‘Hoe ga je er heen?’ vroeg Max na een poosje.