voor 't laatst naar het ruischen van 't hooge gras, dat zoovele uren haar oor gestreeld had, luisterde naar de verwijderde geruchten van de stad, die tot haar doordrongen, luisterde naar al de geluiden der Jammervallei, en daartusschen hoorde ze weer Jo's stem, die de lieve Engelsche verhaaltjes voorlas: ‘I am so tired, mother, let me go to sleep -’
‘Laten we naar huis gaan,’ zei ze na een poosje, ‘ik moet natuurlijk met eten thuis zijn -’
Ze gingen heen. Wanda wierp nog een langen afscheidsblik op de vallei. Max fluisterde haar toe: ‘Er is een tak van den beukeboom in 't album, Wannie.’
Ze bezocht nog eens alle kamers van het huis op de Kerkhoflaan. Toen ging ze heen, na vele omhelzingen en een: ‘Tot morgen!’
Er was iets in haar blik, dat Mevrouw Verhoeven Max deed tegenhouden, toen hij haar wilde vergezellen. ‘Ze gaat naar Jo!’ fluisterde ze hem in 't oor. ‘Laat haar nu maar alleen gaan!’
Nu was ze dus op weg naar Jo, voor de laatste maal.
De rozen op het Kerkhof bloeiden nog veel weliger, dan toen ze Jo was komen zeggen, dat ze heenging.
O, overal rozen en de zon, stralend en schitterend op wit marmer, en de kalme, nooit gestoorde rust!
Ze kwam een jongen tegen, die bloemen droeg in een mand. Ze kocht ervan voor een afscheidsgroet aan Jo, en trad het hek binnen, met haar handen vol groote, donkere rozen, en witte lelies.
Ze was spoedig bij den eenvoudigen grijzen steen. En toen 't door haar gedachten klonk: ‘voor 't laatst’ zonk ze op de knieën neer, terwijl de rozen en lelies uit haar handen op de zerk vielen. Met het hoofd tegen het latwerk, dat de treurroos steunde, schreide ze haar afscheidssmart uit op Jo's graf.
De laatste morgen rees.
Wanda stond in haar ontruimde kamer. Al de kleine voorwerpen, waar ze aan gehecht was, waren ingepakt en gingen mee, om haar in den vreemde weer te omringen.