‘Ik heb me erg gehaast, want ik was nieuwsgierig, hoe je 't maakte,’ zei Wanda.
‘Vertel me eens wat van gisteren,’ verzocht Jo.
Ze voldeed aan zijn verzoek. Toen zwegen ze beiden een poos, luisterend naar het ruischen van den Octoberwind door de takken der boomen.
Met korten slag kondigde de pendule aan, dat 't zes uur was.
Wanda's oog viel op een medicijnfleschje. ‘Om 6 en 8 uur 5 droppels’ stond er op.
Ze nam het fleschje in de hand en druppelde langzaam de vijf droppels in het maatglaasje.
‘Hè neen,’ zei Jo en weerde haar hand af, toen ze hem het glaasje reikte, bijgevuld met water. ‘Plaag me nu eens niet voor vanavond.’
‘Ach toe, Jo, lieve Jo, neem 't nu maar,’ vleide Wanda, terwijl ze hem het glaasje bleef voorhouden. ‘Toe, dan word je gauw beter.’
Plotseling richtte hij zich half op, steunend op zijn arm. Driftig duwde hij Wanda's hand weg, zoodat de inhoud over de tafel stroomde.
‘Wanda, meen je, wat je daar zegt?’ vroeg hij met nadruk.
Wanda liet 't glaasje vallen en ontweek zijn blik. Maar hij vatte haar beide handen en herhaalde driftig zijn vraag: ‘Wanda, meen je, wat je daar zegt? Toe, kijk me eens aan.’
Ze keek hem aan en onder den somberen blik van zijn oogen voelde ze, hoe een gloeiende blos naar haar wangen steeg.
Met een zucht van verlichting viel hij terug in zijn kussen. ‘Ik zie 't al, ja, zoo blind kon je ook niet zijn,’ zeide hij, en zijn stem klonk tevreden, opgeruimd zelfs.
In verwarring zat Wanda neer.
Ze had dit oogenblik zien aankomen, ze had er haast naar verlangd, dat ze niet meer zou behoeven te veinzen, dat ze hem zou mogen helpen, zijn lot te dragen, al was 't dan alleen, door 't mede te weten - en omdat hij dan niet alléén den weg zou behoeven af te leggen, die hij nog voor zich had.