hoog verheven boven de Club en haar aantijgingen, en zou zeker nooit tot haar afdalen, als hij Max' sommen en taalwerk niet zoo noodig had gehad.
Pas bij het Anna Paulownaplein waren de kinderen van hun verontwaardiging bekomen.
Toen ze bij den bloemenwinkel op den hoek waren, kreeg Ly opeens een idee. ‘Als dames op reis gaan, krijgen ze haast altijd bloemen,’ zei ze nadenkend. ‘Ik wou, dat ik wat bloemen voor Wanda had.’
‘Wel, koop ze!’ zei Max zeer goedkeurend.
‘Ik heb geen geld,’ antwoordde Ly.
‘Ik heb mijn vacantiegeld al in mijn zak,’ zei Max. ‘Weet je wat? Ik zal je een kwartje geven, dan krijg ik thuis twaalf en een halve cent van je terug.’
‘Ik doe ook mee,’ riep Jo II, en diepte een dubbeltje uit zijn zak op. ‘Allo, Lietje, doe je zaakjes goed.’
Ly stapte als een pauwin den winkel binnen. De buitenstaanden schaarden zich voor het raam en volgden elk harer bewegingen.
‘Dìe moet je koopen, die!’ beduidde Max haar, met den vinger wijzend op een bos rozen in een vaas.
‘Neen, die, die!’ sprak Jo II's vinger, en hij wees een bouquet heliotropen aan.
‘Neen, dat, dat!’ gilde Eddy hard en knikte met zijn kopje in de richting van een groote bloemenmand, geheel gevuld met lelies en gloxinia's.
Ly lachte minachtend tegen hem en legde het heel slim aan; haar vinger wees beurtelings op de rozen van Max en de heliotropen van Jo II; de mand van Eddy liet ze onaangeroerd.
Met een beeldig bouquetje rozen en heliotropen, gesteund door een groot varenblad, trad ze naar buiten.
‘Hè Ly, mag ik ze geven?’ vleide kleine Eddy.
‘Ben je mal, 't is van ons geld!’ stribbelde Ly tegen.
‘Ach, laat 'm maar!’ zei Max goedig. ‘Wanda weet toch wel, dat 't van ons is. Laten we nu wat voortmaken.’
Nu, ze maakten voort; een kwartier later werd 't huis op de Riviervischmarkt bestormd door een troep warm geloopen kinderen en Eddy rende de trap op onder den uitroep: ‘Hier, Wan; van Max en Ly en Jo!’