Daar stapte Wanda uit en riep: ‘Ik kom jullie halen! Je moet den geheelen dag bij ons blijven!’
De vier kinderen sloten haar in onder blijde kreten van verrassing. ‘O, wat heerlijk!’ Toen waren ze opeens verdwenen, om zich gereed te maken. Alleen Lydia riep nog over de trapleuning: ‘Mijn beste jurk, maatje?’
‘Ja, kind!’ antwoordde Mevrouw Verhoeven naar boven. Ze voerde Wanda mee, glimlachend om het rumoer, dat opeens de triestige stilte had vervangen. Boven werden stoelen opzij geworpen; haastige voeten bommelden op den vloer, dat de lamp rinkinkte.
‘Bedank je Moeder hartelijk, hoor!’ zei ze tot Wanda. ‘Ik vond 't al zoo naar, dat ik ze zoo alleen moest laten, maar 't kan niet anders.’
‘Ach, vertel wat van Jo!’ Smeekend drong Wanda tegen mevrouw aan.
‘Mijn lieveling, ik kan er nog zoo weinig van zeggen.’ Moeders blik verduisterde. Ze zag weer 't bed, waar haar kind nu reeds bijna vier dagen neerlag in heete, ijlende koorts, zonder zijn moeder te kennen en toch al maar om haar roepend.
Ze zweeg, luisterend naar de wilde kreten, die weer in haar gedachten weerklonken.
‘Maatje, geef toch geld, geld voor die vrouw! O, laat ze ophouden en niet zoo jammeren! Wanda, ik durf 't niet te geven, 't is te weinig! O, geld! De Jammervallei zal 't heeten, de Jammervallei!’
Het tooneel op den Paaschmorgen speelde hem voortdurend door het hoofd.
Soms lag hij stil te fluisteren: ‘Ik kon 't niet helpen, dat ik dien middag niet kwam. Hebben ze lang gewacht? Zijn ze boos?’
Dan wilde hij weer overeind vliegen en woest klonk 't: ‘Is Wanda boos? Zeg, dat ik het niet helpen kon! Waar is Hannie toch?’
Dàt kon de moeder toch niet vertellen aan 't meisje, dat in gespannen verwachting naast haar zat, wachtende tot ze spreken ging.
‘Ik kan er nog weinig van zeggen,’ herhaalde ze toonloos. ‘Hij heeft heel hard de koorts en dat verzwakt ver-