Wanda voelde, hoe de wind een deel van haar ellende meenam, hoe de duinen haar kalm bemoedigden: ‘'t Zal nog wel ten beste keeren! Houd maar moed!’
En toen langzaam aan de zee voor haar blikken begon op te klimmen, bij iederen stap, dien ze deed, een eindje hooger, en eindelijk zich voor haar uitbreidde, zoo machtig, zoo wijd, overstraald door de schitterende morgenzon, - toen voelde ze, hoe het loodzware, beklemmende juk van schrik en angst afgegleden was, hoe alleen verdriet, groot verdriet was overgebleven, en hoe de Hoop in haar hart begon te gloren.
Ze dacht aan de leden der Boschjes-club; arme lieve kinderen, ze waren naar school gegaan, zonder dat de zon, de wind, de zee hen had kunnen troosten; ze waren nu nog net zoo verdrietig en hopeloos als zij vanochtend! Ze zouden nu ook zeker denken, net als zij vanochtend, dat 't met de Boschjes-club gedaan was, nu het voornaamste lid er voor langen tijd uit was weggerukt.
Net als Wanda vanochtend, zouden ze nu nog huiveren voor sombere, eenzame vrije middagen, doorgebracht in droevige gedachten aan vroegere tijden!
Wanda richtte zich opeens hoog op. Neen, dat behoefde niet! Daar zou zij voor zorgen! De kinderen zouden hun middagen niet missen; alles zou bij het oude blijven, en als dan de zon en de wind en het groen hen getroost hadden, dan zou Wanda ze weer vroolijk maken; dan zou ze voor hen zorgen en op hen passen, zooals zij 't tot nog toe samen met Jo had gedaan!
't Was, als voelde zij Jo's verantwoordelijkheid op haar schouders glijden - zij zou alleen aan het hoofd der Club staan, tot Jo terugkwam!
Mevrouw Van Wouden zag, dat haar middel geholpen had. Wanda's oogen glansden weer; de kleur kwam op haar wangen terug.
Zij wandelden langs het eenzame strand in de richting van de stoomtram. 't Was eb. Ver, ver weg aan haar rechterhand lagen de duinen. De zee klotste en schuimde zachtjes; wijde, wijde ruimte was om haar heen.
't Was bij twaalven, eer Mevrouw Van Wouden er toe