Vadertje Langbeen
(ca. 1920)–Jean Webster– Auteursrecht onbekend
[pagina 124]
| |
sympathfe, stilzwijgende sympathie alsjeblieft. Open de wonde niet door er in je volgenden brief over te schrijven. Ik heb een boek geschreven. Alle winteravonden heb ik er het vorig jaar in mijn vrijen tijd aan gewerkt en ook dezen zomer, wanneer ik mijn twee dommertjes Latijn moest inpompen. Juist voordat College weer opende, was het klaar en ik stuurde het naar een uitgever. Hij hield het twee lange maanden en ik was er toch zoo zeker van, dat hij het zou aannemen. Maar gisterenmorgen kwam een pakje met de expres (ik moest er nog 30 cent voor betalen) en daar had ik het toch weer terug. Er lag nog een brief van den uitgever bij, heel vriendelijk en vaderlijk geschreven, maar erg openhartig. Hij zei, dat hij aan het adres zag, dat ik nog studeerde en als ik een goeden raad wilde aannemen, dan zou hij me voorstellen voorloopig al mijn wilskracht voor de studie te gebruiken en met schrijven te wachten totdat ik gepromoveerd was. Daarbij gaf hij mij de opine van den man weer, die het boek had doorgelezen. Hier hoor je die meteen: ‘Samenloop van omstandigheden zeer onwaarschijnlijk. Karakterbeschrijving overdreven. Gesprekken gedwongen en onnatuurlijk. Veel humor maar niet altijd op de goede plaats. Raad haar aan, door te zetten, mettertijd zal zij nog een goed boek kunnen schrijven’. Niet erg vleiend, vind je wel? En ik dacht nog wel, dat ik den schat van de Amerikaansche letterkunde met mijn geesteskind zou verrijken. Ja heusch, zoo ijdel was ik. Ik wou je eens aardig verrassen door een goede novelle te schrijven nog voordat ik promoveerde. De stof verzamelde ik bij Julia's familie, toen ik daar met Kerstmis logeerde. Maar ik moet je ook eerlijk bekennen, dat ik zelf inzie dat de uitgever gelijk heeft. Twee weken is waarschijnlijk niet lang genoeg om de manieren en de gewoonten van een groote stad en een vreemde omgeving gade te slaan. Ik nam dat rampzalige boek gistermiddag met me mee en toen ik bij de verwarmingsinrichting kwam, ging ik er in en vroeg den stoker, of ik even van zijn fornuis gebruik mocht maken. Hij deed heel beleefd het deurtje voor me open | |
[pagina 125]
| |
en met mijn eigen handen stopte ik de vellen papier er in. Ik had het gevoel of ik mijn eigen kind had omgebracht. Geheel terneergeslagen ging ik naar bed. Ik wanhoopte, of ik het wel ooit tot iets zou brengen en dan had jij toch maar je geld voor niets uitgegeven. Maar stel je voor! Vanmorgen word ik wakker met een prachtig nieuw schema in mijn hoofd en nu loop ik den geheelen dag al over de verschillende karakters na te denken en voel me in den zevenden hemel.. Niemand zal me ooit van pessimisme kunnen beschuldigen. Wanneer mijn man en twaalf kinderen bij een aardbeving zouden omkomen, zou ik den volgenden morgen weer in een rooskleurige bui opstaan en probeeren een ander stel bij elkaar te krijgen. |
|